De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 6. Brieven 842-992
(2010)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd844 Aan Johannes Eck
| |
[pagina 38]
| |
brekingen dan in uw opmerkingen; zo immers legt u een kwestie voor alsof u andermans kritiek weergeeft, zo valt u aan alsof u uw eigen mening verdedigt. Allereerst de passage die u geeft uit mijn aantekeningen bij het tweede hoofdstuk van Mattheus: u ziet dat zich een disjunctieve, tweeledige uitspraak voordoet, ook al wordt het tweede deel verworpen. Die lieden hekelen slechts het ene deel, en wel het slechtste. Maar het is zondig, zult u zeggen, op dit punt twijfel te hebben. Hoe weet u of ik twijfel? Ik geef de mening van anderen weer. Alles wat onzeker is, is niet meteen ook voor mij onzeker. Daarnaast haal ik een plaats aan, namelijk het vijfde hoofdstuk van Micha, waar de heilige Hieronymus bij zijn interpretatie hetzelfde overweegt als ik - onder de naam van iemand anders, zegt u: inderdaad, maar niet van ketters - en wel op zodanige wijze dat hij geen van beide mogelijkheden verwerpt. Naar mijn oordeel zou ook niet, zoals u schrijft, meteen het gezag van de gehele Schrift wankelen, als een evangelist ergens omdat hem iets ontschoten is een naam omwisselt, bijvoorbeeld Jesaja voor Jeremia, omdat dit niet de spil is waar alles om draait. Immers, we oordelen ook niet meteen ongunstig over het hele leven van Petrus, omdat Augustinus en Ambrosius beweren dat hij ook na het ontvangen van de hemelse Geest wel eens een fout heeft gemaakt. Evenzo ontzeggen we een boek niet direct alle geloofwaardigheid als het ergens een oneffenheid bevat. Augustinus en Hieronymus worden niet alleen als gezaghebbende auteurs, maar ook met eerbied gelezen, terwijl toch niemand ontkent dat hun boeken veel dingen bevatten die niet overeenstemmen met de waarheid. Laat dergelijke lichtgeraaktheid ver blijven van de houding van christenen. Maar toch ontnemen we hun niet onmiddellijk de Heilige Geest. Maar misschien is het niet aan ons vast te leggen hoe de Geest het instrument dat de discipelen waren, leidde. Hoe Hij ook leidde, Hij deed dat op een manier waarvan Hijzelf wist dat die het meest tot heil strekte van de mensheid. Hij was bij hen voor zover het de zaak van het evangelie betrof, zodat Hij hen toch verder mens liet zijn. Maar ik heb dit niet gezegd omdat ik meen dat de apostelen ergens een fout maakten, maar omdat ik ontken dat de betrouwbaarheid van de gehele Schrift moet wankelen om een of andere fout. En dan dit punt: u vindt het ongepast dat de apostelen boeken als hulpmiddel gebruikt zouden hebben. Maar wat doet u dan met Paulus,Ga naar voetnoot3. die vraagt tegelijk met zijn mantel de boeken aan hem terug te sturen, vooral de perkamenten? Christus verbood immers niet dat ze de heilige boeken lazen (waartoe Paulus zijn geliefde Timotheus aanspoort),Ga naar voetnoot4. maar dat ze met voor- | |
[pagina 39]
| |
af bedachte redevoeringen voor de rechters zouden verschijnen.Ga naar voetnoot5. Maar hierop ga ik uitgebreider in in de nieuwe uitgave van het werk, die ik voorbereid; daarom meen ik dat het overbodig is een brief met een al te breedvoerig betoog te belasten. Hetzelfde geldt voor uw tweede bezwaar, naar aanleiding van Handelingen 10,Ga naar voetnoot6. waar ik de zaak van de apostelen bepleit en als verontschuldiging aanvoer dat zij hun kennis van het Grieks niet ontleenden aan de redevoeringen van Demosthenes, maar aan de spreektaal. Ik ontken de gave van de talen niet, maar toch is het geen logische gevolgtrekking dat zij geen Grieks konden leren aan de hand van de spreektaal. Stellig leerden ze Syrisch aan de hand van de spreektaal; waarom dan geen Grieks? Immers, door de overwinningen van Alexander en de Romeinse overheersing werd Grieks gesproken in Egypte, het grootste deel van Syrië en geheel Klein-Azië, ja, bijna het gehele oosten, zoals Hieronymus zegt. Ik geloof namelijk niet dat de Geest uit hun geheugen wiste wat ze eerder hadden geleerd. Als u volhoudt dat het Grieks zoals we dat vinden in de apostolische brieven een hemelse gave is, waar komt dan zoveel ongepolijstheid, ja, onzuiverheid vandaan, die we niet kunnen ontveinzen? En dat terwijl de werken van de Heilige Geest volmaakter zijn dan die van de natuur of de menselijke werkzaamheid, volgens Chrysostomus. Maar, zult u zeggen, Hij schonk zoveel kennis van die taal als naar Zijn oordeel paste bij de evangelische eenvoud. Maar als dat bij de apostelen aanwezig was, waarom was het nog nodig het te schenken? Er staat niet dat de apostelen door een wonder Grieks spraken; er staat - als ik me niet vergis - dat ze één taal spraken, welke dat ook was, en dat ze door iedereen werden verstaan. Zelfs al zou dat het geval zijn geweest, dan is het toch niet noodzakelijk onafgebroken wonderen bij de apostelen aan te nemen. Zo vaak als de zaak van het geloof het vereiste, was de gave van de talen bij hen, maar niet gelijkelijk bij allen en niet altijd; er staat dat dit de apostelen één keer is overkomen. Ook is er de gave van de profetie; maar toch zou het degene wie het gegeven was deze of gene plaats te verklaren, niet mogelijk zijn geweest op elk willekeurig moment elke willekeurige andere plaats te verklaren. De Geest deelde deze gaven uit naar de mate van het geloof, zoals PaulusGa naar voetnoot7. schrijft. Hoe kan het ten slotte dat HieronymusGa naar voetnoot8. er niet voor terugdeinst herhaaldelijk Paulus gebrekkige kennis van de Griekse taal toe te schrijven? Hij | |
[pagina 40]
| |
beweert ook dat LucasGa naar voetnoot9. beter Grieks kende dan Hebreeuws, omdat hij uit Antiochië kwam; verder dat PaulusGa naar voetnoot10. in zijn eigen taal welsprekender was dan in het Grieks, omdat hij uit Cilicië kwam. Paulus verlangt in de tweede brief aan de Corinthiërs naar zijn broeder Titus,Ga naar voetnoot11. omdat deze die taal beter beheerste, volgens de interpretatie van de oude Griekse schrijvers. Stellig namen Origenes en de Griekse interpretatoren op verschillende plaatsen bij Paulus aanstoot aan ongelukkige wendingen, evenzo Hieronymus. Daarom is het niet noodzakelijk dat we al wat in de apostelen was, meteen tot een wonder maken. Christus duldde dat de zijnen dwaalden, ook na ontvangst van de Parakleet, maar niet tot op een punt dat het geloof gevaar zou lopen; zoals we ook nu toegeven dat de kerk ergens kan falen, zonder gevaar evenwel voor de vroomheid en het geloof. Hoe weet u überhaupt of Christus deze in alle opzichten volmaakte reputatie niet voor zich alleen wilde bewaren? Hij noemde alleen zichzelf de waarheid; zoals Hij alleen, vrij van enige vlek, zonder schuld is volgens de opvatting van de oude schrijvers, is wellicht Hij alleen, zonder enige uitzondering, verkondiger van de waarheid. In de derde plaats hanteert u de zweep omdat ik schreefGa naar voetnoot12. dat het me verbaasde dat de evangelist het werkwoord therapeuein, dat ‘behandelen met geneesmiddelen’ betekent, in oneigenlijke zin wilde gebruiken. Allereerst betreft dit meer de vertaler dan Mattheus, omdat deze volgens de overlevering in het Hebreeuws schreef. Verder betekent ‘in oneigenlijke zin gebruiken’ niet altijd ‘in ongunstige zin gebruiken’; want we gebruiken ook in oneigenlijke zin door iets te gebruiken dat ergens aan ontleend is, en het heeft iets aantrekkelijks wanneer we woorden in oneigenlijke zin gebruiken door ze in een andere richting om te buigen. Tenslotte houdt verbazing niet altijd meteen kritiek in. We verbazen ons ook over wat we bewonderen, we verbazen ons over wat nieuw is, we verbazen ons ook over dingen waarvan we de oorzaak niet kennen; we verbazen ons er bijvoorbeeld over dat ijzer door een magneet wordt aangetrokken, we verbazen ons erover dat de Nijl midden in de zomer buiten haar oevers treedt, dat de stroming van de Euripus zo vaak van richting verandert.Ga naar voetnoot13. Daarom, wat voor mij niet duidelijk was, legde ik voor nader onderzoek aan anderen voor. U weet dat sommige dingen op een nog onaangenamer manier worden voorgelegd op de universiteiten. | |
[pagina 41]
| |
Het is nu vanzelf duidelijk hoe weinig relevant het is wat u vervolgens op onaangename toon schrijft, alsof ik probeer de evangelisten iets voor te zeggen of de onzorgvuldigheid van de Heilige Geest weer goed te maken! Ik heb trouwens de indruk dat u dit opdreunt alsof u de kritiek van anderen opsomt en niet uw eigen gevoelen laat blijken. Anders, wat vijandigers kon men zelfs tegen een vijand zeggen? Wat u dan aan het slot naar voren brengt, erkent u als geheel van uzelf; u wilt dus dat ik hieruit opmaak hoe groot Ecks vriendelijkheid en belangstelling voor Erasmus is. Maar zelf zou ik dit deel juist het allermeest aan anderen toeschrijven, als u er niet met zoveel woorden aanspraak op had gemaakt. U bent ontstemd over mijn oordeel, omdat ik Hieronymus wat betreft kennis van de Heilige Schrift boven Augustinus stel en het zelfs een onbeschaamdheid vind als je de een met de ander vergelijkt. Ik zal hier niet eerder op antwoorden, zeer geleerde Eck, voordat u toegeeft dat wie achtergesteld wordt bij de beste, geen smaad wordt aangedaan, omdat u over allebei zeer gunstig oordeelt. Ik oordeel over Augustinus zoals gepast is over een heilig man met uitzonderlijke gaven te oordelen. En ik verduister zijn roem niet, zoals u schrijft, maar ik duld niet dat de roem van Hieronymus in vergetelheid raakt, omdat hem duidelijk onrecht aangedaan zou worden als hij achtergesteld werd bij degene die hij ver overtreft. Zeg nu zelf: beledigt iemand Petrus door Christus boven hem te stellen? Of doet iemand soms de aartsbisschop van Canterbury onrecht door de paus van Rome boven hem te stellen? Of ontneemt iemand zilver zijn glans door goud te verkiezen? Maar gesteld nu dat het onzeker is wie van beiden de ander overtreft. Als ik enige voorliefde zou hebben waardoor Hieronymus mij meer bevalt, vind ik dat ik niet aangevallen hoef te worden - omdat PaulusGa naar voetnoot14. wil dat ieder wat deze dingen betreft toegeeft aan zijn gezindheid -, mits ik over Augustinus buitengewoon gunstig oordeel, zoals ik doe. Want dat u na de canonieke geschriften en de onaantastbare decreten van de kerk, na de eerste steunpilaren van de kerk, het hoogste gezag toekent aan Augustinus, wie zou niet toegeven dat u daarmee een gedurfde uitspraak deed? Die eer eist hij ook zelf niet voor zich op en niemand kende hem die ooit toe, vooral omdat de hoofdprijs aan de Grieken toebehoort op dit gebied, zoals ook op alle andere. Maar laten we precies nagaan welke argumenten u gebruikt in de discussie met mij. U confronteert mij met een uitspraak van Filelfo, die Hieronymus weliswaar welsprekendheid als verdienste toekent, maar op het gebied van de dialectiek aan Augustinus de voorkeur geeft; voor eigen rekening doet u er nog bij: ‘op het gebied van de filosofie in al haar aspecten beschouwt hij hem als de beste’. Ik heb, zeer geleerde Eck, niet zoveel ontzag voor Filelfo | |
[pagina 42]
| |
- vooral waar hij oordeelt over gewijde stof -, dat ik me door een uitspraak van hem in het nauw laat brengen. Zelfs op zijn eigen terrein zou ik, als het moet, niet veel voor hem onderdoen, om eens over mezelf op te scheppen, aangezien hij zo vaak over zichzelf de loftrompet stak. Bovendien, wat hij al babbelend in een brief aan een onbeduidende vriend toevertrouwde, werpt u me tegen alsof het vanaf de drievoetGa naar voetnoot15. verkondigd is. Iedereen weet toch dat de universiteiten er voortdurend op hamerden dat, onder de oude schrijvers, Augustinus een belangrijk theoloog, een bewonderenswaardig filosoof, een onovertroffen dialecticus is. Alsof we al wat daar bij gelegenheid beweerd werd, als een orakel moeten beschouwen! Iedere categorie kent een middenmoot en altijd krijgt het beste het minste applaus. En ik twijfel er niet aan of u zelf bent het oneens met veel dingen waar de universiteiten juist het meest op hamerden. Alle geleerden, zegt u, kennen Augustinus de plaats toe op het gebied van de theologie, die Filelfo hem op het gebied van de filosofie toekent. Helemaal niet, voor mij staat het vast dat voortreffelijke geleerden Augustinus een veel lagere plaats toekennen dan ik. Bovendien, dat de kliek van scholastici Augustinus een hogere plaats toekent dan Hieronymus of Ambrosius, komt voor een deel hierdoor dat hij vaker wordt aangehaald door de schrijvers die op de universiteiten de alleenheerschappij hadden, óf omdat ze hem beter begrepen dan hen, óf omdat hij scherper omlijnt dan zij. Bij Hieronymus kom je allerlei hobbels tegen, Ambrosius is door zijn allusies aardig wat duisterder; beiden zijn naar het voorbeeld van de Grieken zoveel genuanceerder in hun oordeel als ze geleerder zijn. Ik moet bekennen dat ik bij de passage uit uw brief die dan volgt, mijn lachen niet kon inhouden: ‘Iedereen,’ zegt u, ‘kan goed beoordelen wat hij goed kent, aldus de Stragiriet.Ga naar voetnoot16. Welnu, niets wat bij u ontbreekt wordt zozeer door al uw aanhangers betreurd, als het feit dat u A. Augustinus niet hebt gelezen.’ Ik voor mij herken niets in mijzelf, uitnemende vriend, waarom iemand een aanhanger van Erasmus zou willen zijn; bovendien heb ik een grondige hekel aan dat soort termen die onenigheid impliceren. Wij zijn allen van Christus en ieder van ons zwoegt naar het hem gegeven is tot eer van Hem alleen. Maar wie zijn dan wel die aanhangers van Erasmus die mij zo toegewijd zijn dat ze, zeker uit bovenmatige genegenheid, menen dat ik nooit in de boeken van Augustinus heb gekeken? Als ze zouden zeggen dat ik zijn werk niet heb begrepen, zou dat een verwijt zijn dat mensen elkaar wel vaker maken, en dat met mij vele anderen treft. Maar wat een brutaliteit | |
[pagina 43]
| |
zou het zijn de ene schrijver met de andere te willen vergelijken, wanneer je de een in het geheel niet gelezen hebt! En hoe kan die gissing in het hoofd van de aanhangers van Erasmus zijn opgekomen? Ze kunnen immers niet met zekerheid weten wat ik wel of niet gelezen heb. Ja, als u nog op jonge leeftijd, naar verluidt, Augustinus kon lezen terwijl u zich bezighield met schrijvers als Durandus en Gabriel,Ga naar voetnoot17. met de worstelperken van de scholastici, zou ik als vijftiger, die altijd meer die oude theologie toegedaan was, nooit tijd hebben gehad om Augustinus te lezen? Wat! Ik citeer hem zo vaak in boeken die verschillende jaren geleden zijn uitgekomen; wek ik desondanks de indruk niets van Augustinus te hebben gelezen? Ze geloven natuurlijk dat ik geen boeken van Hieronymus las voordat ik zijn werk uitgaf. Helemaal niet, Augustinus was de eerste van allemaal die ik las en ik herlees hem dagelijks, zo vaak als dat vereist is. En naarmate ik hem meer lees, des te meer staat me mijn oordeel over beiden aan. Vindt u het goed, zeer geleerde vriend, dat ik op mijn beurt een vermoeden uit over u? Als u meent wat u schrijft, hebt u mijn werk niet gelezen. In elk geval is er bijna geen werk van Augustinus dat ik niet als getuigenis aanhaal, op honderden plaatsen, als ik het wel heb. En na dat alles spoort u me aan om zijn boeken ter hand te nemen! Ik stel me welwillender op tegenover u, omdat ik ervan uitga dat u geen boek ongelezen liet. Ik raad u echter toch aan Hieronymus met meer aandacht te lezen, dan zult u zich bij mijn mening aansluiten. Maar misschien zal hier dat citaat uit HoratiusGa naar voetnoot18. van toepassing zijn: ‘Het lijken haast drie gasten die het niet met elkaar eens zijn; hun smaken verschillen en daarom vragen ze allemaal om iets anders’, of uit Terentius:Ga naar voetnoot19. ‘Zoveel hoofden, zoveel zinnen’. Laten we het bij de feiten houden. Niemand zal ontkennen dat herkomst en opvoeding van groot belang zijn. Hieronymus is geboren in Strido, een plaats die zo dicht bij Italië is gelegen, dat de Italianen hem voor zich opeisen. Hij groeide op in Rome, een van de belangrijkste steden, omringd door de grootste geleerden. Augustinus is geboren in Afrika, een barbaars gebied, waar de studie van de literatuur niets voorstelde, wat Augustinus zelf ook niet verhult in zijn brieven. Hieronymus, christen en zoon van christenen, dronk de filosofie van Christus in met de moedermelk. Augustinus was al bijna dertig toen hij, zonder leraar, de brieven van Paulus begon te lezen. Hieronymus, met zoveel talent, besteedde vijfendertig jaar aan de bestudering van de Heilige Schrift. Augustinus werd meteen tot het ambt van bisschop geroepen en was gedwongen aan anderen door te geven wat hijzelf nog niet had geleerd. Als u mij niet gelooft, lees dan | |
[pagina 44]
| |
zijn brief aan bisschop Valerianus,Ga naar voetnoot20. waarin hij smeekt dat hem enige tijd wordt gegund zodat hij kan leren wat hij aan anderen door moet geven. Stel nu desgewenst dat ze wat betreft vaderland, talent, leraren en opvoeding gelijk staan, laten we afwegen hoeveel beter toegerust Hieronymus die taak op zich nam; tenzij u wellicht meent dat kennis van de Griekse en Hebreeuwse literatuur weinig gewicht in de schaal legt. De gehele filosofie, de gehele theologie was toentertijd het terrein van de Grieken. Augustinus kende geen Grieks, en als hij er iets van proefde, hielp dat weinig bij het lezen van de Griekse commentaren. Ik vraag me verder af op grond waarvan sommigen Augustinus perfecte kennis van de Aristotelische filosofie toeschrijven, terwijl hijzelf in zijn BelijdenissenGa naar voetnoot21. zegt slechts één werk te hebben gelezen, en dan ook nog in een Latijnse vertaling. Op verschillende plaatsen maakt hij gebruik van de dialectiek, waarvoor hij de aanleg had en waarin hij bovendien een geweldig genoegen schepte, zoals in zijn werk over De christelijke leer, de boeken over De Drie-eenheid en enkele kleinere werken die hij als catechumeen schreef. Desalniettemin laat hij niet blijken iets gelezen te hebben behalve Porphyrius' Quinque voces, ook wel ‘praedicabilia’ genoemd, en Decem rerum genera, ook wel ‘praedicamenta’ genoemd, en het boek De enuntiatione. Afgezien daarvan, toon me ook maar één woord waarvan men het idee zou kunnen hebben dat het uit de boeken Priora of Posteriora, de Elenchi of Topica afkomstig is, om maar te zwijgen van de Physica of Metaphysica en de andere zo talrijke werken van deze filosoof; vooral omdat hij in de boeken die hij als catechumeen schreef, zelfs vol jeugdig zelfbewustzijn prat gaat op al wat hij van de filosofie had geproefd; boeken waarvan hij zelf toegeeft dat ze nog smaakten naar de school van de hoogmoed.Ga naar voetnoot22. Was er evenwel in de gehele bibliotheek van de Grieken iets te vinden wat niet door Hieronymus was uitgeplozen, wat hij niet als het ware voorzien van trefwoorden contant op zakGa naar voetnoot23. had? Als men beiden naar de inhoud wil beoordelen, wanneer Hieronymus in discussie gaat met Iovinianus, met Rufinus, met Pelagius, met de Luciferianen, zeg nu zelf, mist u ergens bij hem dialectische puntigheid? Als in deze tijd dezelfde onderwerpen behandeld zouden worden door mensen die met de dialectiek oud zijn geworden, dan zou duidelijk worden hoezeer Hieronymus uitblinkt - behalve dat hij geen taalfouten maakt en geen kinderlijke onzin uitkraamt. En toch noemt AugustinusGa naar voetnoot24. Cicero een schijnfilosoof, omdat hijzelf namelijk de ware filosoof was; | |
[pagina 45]
| |
terwijl Cicero, tenzij ik me vergis, heel wat meer had gelezen op het gebied van de Griekse filosofie dan Augustinus op het gebied van de heilige boeken. Ik zou dit standpunt tegenover u kunnen verdedigen door vele passages met vindplaats aan te voeren uit de boeken van beiden. Maar de omvang van een brief laat dit niet toe; ook zou ik het risico lopen dat ik bij iemand de indruk wek dit uit partijdigheid te doen, bij hen die fervente aanhangers van Augustinus zijn. Ik ben hem niet minder goed gezind dan zij, maar misschien heb ik hem nauwkeuriger gelezen en heb ik wat beter inzicht in de talenten van de man dan zij, die, niet onderwezen in enige goede literatuur, slechts een paar waarheden, zoals ze dat noemen, zonder systeem bij elkaar plukten. Hoe het anderen vergaat weet ik niet; maar als het om mij gaat, voor mij staat het volgende vast: van één bladzijde bij Origenes leer ik meer over de christelijke filosofie dan van tien bij Augustinus. En naast Origenes heeft Hieronymus nog zoveel andere leraren. En toch ben ik zo'n groot liefhebber van Augustinus dat ik bij het uitgeven van zijn werkenGa naar voetnoot25. zal nastreven wat ik bij Hieronymus bereikte. Tot besluit, zeer geleerde Eck, nog dit. Zoals u mij de raad geeft niet de roem van Augustinus van zijn glans te beroven - wat ik niet doe, integendeel, ik wil zelfs dat die aan glans wint -, zo geef ik u op mijn beurt de raad de roem van Hieronymus niet van zijn glans te beroven, van iemand die Augustinus zelf glans verleende, daar Augustinus juist enorme vooruitgang begon te maken nadat hij met Hieronymus in conflict was gekomen. Ja, laten we liever met gelijk enthousiasme ernaar streven beiden zo veel mogelijk glans te verlenen of, liever nog, hen na te volgen. Ikzelf was op jongere leeftijd dezelfde mening toegedaan als u. Ik meen dat met het toenemen van de jaren, besteed aan studie, ook het inzicht enigermate is toegenomen. Ik wijzigde mijn mening, niet omdat ik minder gunstig over Augustinus denk, die ik hoger acht nu ik op leeftijd ben dan toen ik jonger was, maar omdat ik Hieronymus van dichterbij heb bekeken. Misschien zal het u evenzo vergaan. Als dat niet gebeurt, zult u mij toch toestaan met u ergens over van mening te verschillen met behoud van onze vriendschap, aangezien de vriendschap tussen Augustinus en Hieronymus ondanks uiteenlopende opvattingen over een aantal zaken niet werd verbroken. En dan nog iets. U belooft ook verder ijverig aanwijzingen te zullen geven als u merkt dat u mij met deze dienst een plezier deed. Welnu, mijn beste Eck, ik heb geen tijd om op alle kleingeestige vitterijen in te gaan - niemand immers heeft zo weinig geleerd dat hij niet op enig punt andermans boek kan bekritiseren - en u wens ik het niet toe dat u uw beste uren aan iets anders besteedt dan het beste. Opmerkingen van wie dan ook aanvaard | |
[pagina 46]
| |
ik graag; maar sommige mensen zijn te weinig geleerd om mij met hun opmerkingen tot voordeel te zijn; toch zijn zij het die het hardst tekeergaan. Sommigen maken zulke opmerkingen dat ze mij voor schut zetten, om zichzelf een glimp van roem te verschaffen. Weer anderen, die zich laten meeslepen door hun lust tot kritiek, maken zulke opmerkingen dat ze vergeten dat ze ook maar mensen zijn. Toch komt iemand die berispt minder toegevendheid toe dan iemand die onderwijst. Ik dank u voor de boekjes die u me stuurde. Ik feliciteer u met het succes, juich uw triomftochten en ovaties toe. Nog meer zal ik u echter feliciteren, wanneer u tijd en lust heeft om die mystieke filosofie van Christus in de diepste stilte en geestelijke afzondering te overdenken, wanneer de Bruidegom u zal leiden naar zijn kamer en het binnenste van het huis. Wat betreft het feit dat u in uw werken Erasmus overlaadt met zoveel lofprijzingen, dat wijs ik allemaal af behalve uw belangstellende houding jegens mij; al dat applaus en die prijzen als in een theater laat ik aan anderen over, ikzelf heb genoeg van dergelijke eerbewijzen. U moet me het wel zeer geïmproviseerde karakter van deze bladzijden niet kwalijk nemen. Toen ik dit schreef, ging ik gebukt onder de dubbele last van ziekte en intensieve studie. Maar het tekort aan plichtsbetrachting nu zal ik een andere keer vereffenen. Doet u vooral de hartelijke groeten aan Urbanus Rhegius; zijn geleerdheid is mij bekend uit zijn brief,Ga naar voetnoot26. zijn vriendelijkheid is gebleken uit de dienst die hij me bewees. De illustere hertog Ernst heb ik Q. Curtius gewijd, die onlangs bij Schürer verscheen,Ga naar voetnoot27. om niet zonder enig bewijs te getuigen dat ik zijn belangstelling voor mij indachtig ben. Het ga u goed. Bazel, 15 mei 1518 |
|