814 Aan Jacques Lefèvre d'Etaples
Leuven, 17 april [1518]
Erasmus van Rotterdam aan de beroemde Jacques Lefèvre d'Etaples
Gegroet, geleerde en beste Jacques Lefèvre. In een of twee brievenGa naar voetnoot1. heb ik je al duidelijk gemaakt hoe pijnlijk ik het vind dat kwaadwillige lieden een aanleiding hebben gevonden over ons te gaan roddelen. Ik voorvoelde al dat dit ons te wachten stond, maar omdat ik het onjuist vond je niet van repliek te dienen, koos ik wat me het minste van twee kwaden leek. Het enige wat me nu rest is je te smeken bij de christelijke liefde, bij onze gemeenschappelijke hartstocht voor de allerheiligste studiën, bij de reputatie die we beiden hebben verworven en die volgens de wetten der vriendschap ons beiden even dierbaar moet zijn, om in een gemeenschappelijke inspanning dit kwaad, voor zover mogelijk, te bestrijden, zodat de brand zich niet verder verspreidt. Je ziet dat mensen die tot het kwade geneigd zijn, overal de gelegenheid aangrijpen om een twist te ontketenen. Er is bijna geen maaltijd waar men niet debatteert, de een voor Lefèvre tegen Erasmus, de ander voor Erasmus tegen Lefèvre, en dan vooral mensen die volstrekt geen idee hebben waarover het gaat. Men verspreidt in jouw naam allerhande geruchten; sommigen zeggen dat je van plan bent mij van repliek te dienen, anderen beweren dat je het beneden je waardigheid vindt om Erasmus te beantwoorden. Weer anderen zeggen dat je me gelijk geeft dat ik me heb verdedigd, anderen daarentegen dat je mij onbezonnenheid verwijt. Persoonlijk kan het mij weinig schelen of je me nu antwoordt of niet, als je je maar onthoudt van die hatelijke opmerkingen die jij niet met goed fatsoen een vriend naar het hoofd kunt slingeren en ik niet over mijn kant mag laten gaan. Maar het is erg vervelend dat, vanwege ons, tweedracht gezaaid wordt onder christenen en dat degenen die vijandig staan tegenover jouw en mijn werk, staan te juichen over ons getwist. Ik vraag je niet om je woorden in te trekken, ook al ben ik op onwaardig wijze aangevallen. Het is voldoende
in een brief uitdrukkelijk te verklaren dat je enkel en alleen er op uit was de waarheid te vinden, en dat er voor de rest eendracht heerst in onze harten. Als dat je niet aanstaat, dan zou ik uiteindelijk liever hebben dat je een antwoord geeft dan de partijen te irriteren door je stilzwijgen, als je het maar doet met die gematigdheid die past bij je vroegere gewoonten. Niemand heeft mij over Lefèvre ooit anders horen spreken dan met liefde en respect. Maar ik beken dat ik me met verbazing afvraag wat jou ertoe gebracht heeft zo tegen mij te schrijven. En ik neem Christus tot getuige dat ik niet anders denk dan ik spreek. Vaarwel, uitmuntende man.
Leuven, 17 april 151[7]