De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841
(2008)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd812 Aan Gerard Geldenhouwer
| |
[pagina 297]
| |
hij mijn kleine talentje koestert; ten slotte word ik als door een stilzwijgende en verborgen aandrift van mijn geest ertoe gedreven hem te vereren. Ik ben niet al te veel waard als het gaat om verplichtingen in hoffelijke kringen, maar waar ik wat waard ben zal ik duidelijk blijk geven hoezeer ik tegen Zijne Hoogheid opzie en hem bemin. Niemand hoeft dit te geloven, als ik het niet spoedig metterdaad bewijs. Ik zal het niet wagen hem zelf zo dikwijls met mijn brieven te storen; zorg jij er nu voor dat je de rol van brief vervult. Als hij me oproept, zal ik komen aansnellen; zo niet, dan zal ik met des te meer zorg mijn reis voorbereiden, zodat ik vlugger kan terugkeren. Ik denk terug te zijn voor oktober. Dan zal ik, verlost van alle theologische spitsvondigheden, me met ontspannen en rustige geest aan de muzen en aan mijn vrienden wijden. Ik zou niet aan deze zeer gevaarlijke reis beginnen, als de zorg om mijn reputatie me er niet toe dwong. Waar ter wereld Erasmus ook zal verblijven, ik beloof stellig, dat Zijne Hoogheid een waarlijk toegewijde en nederige dienaar zal hebben, en uwe eerwaarde een oprechte vriend. Vaarwel, mijn beste beschermer Leuven, 17 april 151[4] |
|