De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841

774 Aan Pietro Vannes
Antwerpen, 22 februari [1518]

Erasmus aan zijn vriend Pietro Ammonio van Lucca, gegroet

Ik vraag je dringend aan mijn secretaris wat je maar hebt aan brieven van Ammonio aan mij, of van mij aan Ammonio, te overhandigen, en bovendien kopieen die betrekking hebben op mijn zaak, als die er zijn.^1. Ik twijfel er niet aan

1. Erasmus wenst alle stukken te ontvangen die betrekking hebben op zijn dispensaties; zie de brieven 655 en 656.

[p. 227]

dat jij de reputatie van je verwant koestert, maar ík zal mijn best doen zijn onsterfelijkheid veilig te stellen. Daarom verzoek ik je mijn dienaar niet op te houden met mij deze vriendendienst te bewijzen. Als er iets is waarmee ik je van dienst kan zijn, zul je bemerken dat ik je oprecht ben toegedaan. Vaarwel.

Antwerpen, 22 februari

Toen ik dit geschreven had, ontving ik van jou twee brieven tegelijk^2. en zij waren mij meer welkom dan ik kan zeggen, want ze waren van dien aard dat ik er de allergrootse hoop uit put.

2. Deze brieven zijn niet bewaard gebleven.