De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841

669 Aan Thomas More
Leuven, 16 september [1517]

Ik heb je mezelf gestuurd via Peter Eenoog,^1. die zich daarvoor naar Calais heeft begeven. Het is niet nodig dat je hem wat geeft behalve tien of twaalf groten^2. voor zijn reisuitgaven; de rest hebben wij voor onze rekening genomen. Wat zou het heerlijk zijn als je gelegenheid had hierheen te komen! We zouden allebei weer opknappen, want terwijl ik probeerde Pieter Gillis op de been te brengen, liep ik een rampzalige verkoudheid op die me zo te pakken had dat ik er bijna aan ten onder ging. Atensis^3. keurt alles wat ik doe zonder uitzondering goed. Van Dorp is me oprecht goed gezind, maar hij is erg gierig als het gaat om roem voor hemzelf, om niet te zeggen hongerig; daardoor kan hij er minder van op een vriend overdragen. Mijn beste More, zorg dat het je goed gaat, dan zal het ons ook goed gaan.

Als je naar Brugge komt, vraag dan naar de heer Mark,^4. de deken van de Sint-Donaas, een zeer goede vriend van ons. In naam van de keizer^5. zijn mij

1. Pieter Meghen, die het door Quinten Metsys geschilderde tweeluik van Erasmus en Pieter Gillis naar More in Calais had gebracht.

2. De groot was een muntsoort.

3. Jan Briart.

4. Mark Lauwerijns.

5. Maximiliaan i; zie brief 670.

[p. 100]

een paar niet onbelangrijke zaken toevertrouwd. Maar ik zal alles doen om niet in dergelijke bezigheden verstrikt te raken; en wat zou ik graag willen dat jij vrij was! Nogmaals vaarwel. Leuven, de dag voor Sint-Lambertus.

Ik wil je deze jongen^6. niet opdringen, maar als je toch een kopiist nodig hebt, hij schrijft tamelijk correct en leesbaar, zowel in het Latijn als in het Grieks. Wederom vaarwel.

6. Jan van Friesland.