De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 5. Brieven 594-841

[p. 55]

625 Aan Christoph von Utenheim
Leuven, [ca. 23 augustus] 1517

Aan de zeer illustere Christoph, bisschop van Bazel, uitzonderlijk sieraad van de adel en beschermer van de godsdienst

Hartelijk gegroet, zeer eerwaarde bisschop. Ik kan nauwelijks op passende wijze uitdrukken hoezeer ik uw oude genegenheid voor mij, die ik vroeger zo overvloedig in Bazel ondervond, nu weer in uw brief^1. herken, adoreer en omhels. Al lang kijk ik rond of ik een geschikt onderwerp kan vinden waarmee ik zowel van uw goedheid jegens mij kan getuigen als van mijn dankbaarheid jegens u, ook voor het nageslacht, als mijn geschriften iets vermogen; ja, beter gezegd, dat het nageslacht in u het beeld ziet van de goede bisschop en in mij het voorbeeld van een dienstwillige beschermeling.^2. Maar omdat tot nu toe zo veel zaken om mijn aandacht vroegen, nu eens mijn studie, dan weer de besognes of liever beuzelingen van het hof, weer een andere keer de vijandschap van sommige theologen, kon ik wel denken aan mijn plicht, maar die niet vervullen. Nu heerst er volkomen vrede tussen mij en de theologen, behalve wat nog enkele lieden met kappen roepen, maar die blaffen alleen vanuit de verte als ik er niet bij ben, vooral als de bekers hun tongen los hebben gemaakt.

Van het hof heb ik me volledig losgemaakt. Ik woon nu in Leuven; het klimaat bevalt me tamelijk goed. Ik heb hoop dat de gelegenheid me gegund wordt te doen wat ik wil; toch heb ik de gedachte aan Bazel niet van me afgezet, maar er is een reden waarom het goed is dat ik hier enige maanden blijf. Wat dat is heb ik gedeeltelijk aan Ludwig Baer uiteengezet.^3. Maar niet zozeer het aangename klimaat zou me naar uw streek lokken als wel de genegenheid van Uwe Hoogheid jegens mij. Voor uw dienstvaardigheid en vriendelijkheid jegens Beatus Rhenanus, een man van zeldzame rechtschapenheid, ben ik u niet minder dankbaar dan als u die mij had betoond. U zult door de brieven die ik aan de anderen heb geschreven, horen over de recente gebeurtenissen. Vaarwel, eerwaarde vader.

Leuven, 1517

Erasmus

1. Brief 598.

2. Erasmus bedoelt dat hij een geschrift van hem aan Utenheim wil opdragen. Dat zou pas in 1522 gebeuren, met De interdicto esu carnium (‘Het verbod vlees te eten’).

3. Zie brief 627.