De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 4. Brieven 446-593
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd590 Van Niccolò Sagundino
| |
[pagina 319]
| |
eenmaal hoeft te lezen, ook maar in de verste verte ter lezing naar Erasmus zou sturen, die naar mijn menig verreweg de geleerdste is van alle mensen die geleefd hebben, leven en zullen leven. Toch wilde ik liever aan uw wens tegemoet komen en u wat ik het lezen niet waard vond toesturen dan het tegen uw wil in onder me houden zoals ik zou moeten doen. U zult dus twee kopieën aantreffen, ingesloten bij deze brief. De ene is een kopie van de werkelijk zeer elegante brief, die u zegt verloren te hebben, afkomstig van mijn beroemde ambassadeur,Ga naar voetnoot3. de ander een kopie van mijn onbenullige brief. Daarbij zou ik willen, mijn dierbare Erasmus, dat u ervan overtuigd bent dat, als u in het diepste en meest verborgen deel van mijn hart kon schouwen, u daarin ongetwijfeld uw naam geschreven zou zien; daaruit zal hij nooit meer verdwijnen tenzij het ophoudt met kloppen. En ook al maakte die naam, die de grootste bekendheid verdient, op eigen kracht en door eigen luister een snelle triomftocht vanaf de Oceaan tot in het verre Egypte, toch zal ik er tot mijn dood, waar en in wiens gezelschap ik ook ben, nooit genoeg van krijgen hem te bezingen en te verheffen met alle middelen waarover ik beschik. En als het lot mij ooit dwingt in het strijdperk af te dalen tegen een of andere criticus van u, zal ik verwoed strijden met woorden, vuisten en zo nodig met knuppels. Daarvoor vraag ik u niets anders als beloning, mijn dierbare Erasmus, dan dat u van me houdt, dat u af en toe in gedachten de afwezige omhelst en duldt dat ik op uw lijst van vrienden sta. Bovendien zou ik u willen vragen, nee, smeken mijn onbenullige brief te beantwoorden als ik niet wist dat ik die goddelijke brieven van u niet waard ben. Ik leef hier zoals gebruikelijk en leg me met hart en ziel toe op de studies; als die er niet waren, kon ik hier stellig niet leven. Verder, mijn zeergeleerde Erasmus, kan ik nauwelijks formuleren wat voor een honingzoete sappen ik haal uit uw lieflijke en boordevolle Chiliades, wat een prachtige en gevarieerde bloemen ik daaruit als een bijtje pluk, naar mijn korf draag en aanpas aan de structuur van mijn werk. Iedere dag besteed ik twee uur daaraan. Maar goede goden, wat voor geschriften zijn dat van u, mijn beste Erasmus, wat een gelukkig genie openbaart zich daarin, wat een glans en pracht van woorden, wat een honingzoete welsprekendheid, wat een ernst, wat een lieflijkheid, wat een onuitputtelijke zoetheid! Gezegend man, want u bent uniek! U, u alleen bent, zo lijkt het me, een wijs man en niemand anders; u alleen kunt met recht de lieveling van de muzen genoemd worden. Maar wat wil ik bereiken met u zo onnozel aan te prijzen, wanneer alleen hij uw uitmuntende kwaliteiten en de opmerkelijke gaven van uw genie kan prijzen en eren die zelf uw zeer vloeiende en unieke welsprekendheid bezit? | |
[pagina 320]
| |
Ik voel me echt ongelukkig nu ik niet kan genieten van uw onvergelijkelijke en lieflijke gezelschap. Ik zou me heel begunstigd en zeer gelukkig achten, mijn dierbare Erasmus, als ik het verdiende me over enkele jaren bij u te voegen, met u te leven en ik u mijn zeer trouwe diensten kon bewijzen. Maar aangezien de last van mijn functie dat niet mogelijk maakt, zal ik dat waarlijk gouden en goddelijke werk van uw Adagia, waarmee u de monumenten van de vroegere schrijvers niet alleen evenaart maar verre overtreft, en wat er verder van uw voortreffelijke werken bij ons staat, door een veelvuldige lectuur koesteren en omhelzen; ik zal me te goed doen aan deze honingzoete lekkernijen, en, zo goed en zo kwaad als het gaat, mijn honger bevredigen; de zoete herinnering van uw naam zal ik dag en nacht voor de geest hebben en in mijn hart vereren. Zo zal ik, ook al geniet ik niet van zijn nabijheid, althans in de geest nooit zonder Erasmus zijn. Vaarwel, sieraad en licht van onze wereld en leef gelukkig voor jezelf, je vrienden en het nageslacht; vastbesloten en voor eeuwig beveel ik me bij u aan, lever ik me aan u over, draag ik me op en wijd ik me toe. U zult me verder een grote dienst bewijzen als u in uw eigen woorden en met het grootste respect me wilt aanbevelen aan mijn heer, de zeer eerwaarde bisschop van de theatijnen,Ga naar voetnoot4. die alleszins de lof verdient waarmee u hem de hemel in prijst.Ga naar voetnoot5. Nogmaals vaarwel. Londen 22 juni 1517 |
|