De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 4. Brieven 446-593
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd586 Aan de hertogen Frederik en Georg van Saksen
| |
Aan de doorluchtige hertogen van Saksen, Frederik, keurvorst van het Roomse Rijk etc. en zijn neef Georg, van Erasmus van Rotterdam, gegroetVan mannen aan wie de beschikking van het lot het roer van staat in handen heeft gegeven, Frederik en Georg, meest integere van alle hertogen, zou ik geen bekrompen en precieze kennis van academische onderwerpen verlangen, aangezien we maar al te vaak zien dat degenen die daarin oud zijn geworden, zelfs ieder gezond verstand missen, laat staan dat zij geschikt zijn om de teugels van de regering in handen te nemen. Anderzijds ben ik het volkomen oneens met degenen die vorsten helemaal iedere omgang met boeken als iets schadelijks ontzeggen, alsof het waarlijk des konings is niets te weten en niets te doen behalve gokken, jagen, hansworsten te zien optreden en zich zelfs aan nog liederlijker vermaak over te geven. Met wie echter kan een verstandig en goed vorst zich beter onderhouden dan met vrienden die altijd klaarstaan, veel wijsheid bezitten en niet slechts spreken om in het gevlij te komen? Uit geen boeken echter kan men, naar mijn mening, meer opsteken dan uit de monumentale werken van hen, die de gebeurtenissen van algemeen | |
[pagina 306]
| |
en persoonlijk belang te goeder trouw aan het nageslacht overleverden, vooral als zo iemand daartoe kwam na zich te hebben doordrenkt van de ware principes van het koningschap. Want ook de geschiedschrijvers die bij hun taak meer oog hebben voor de voorbeeldfunctie van de regeerders dan voor de betrouwbaarheid van de feiten, onder wie Herodotus, zijn in zoverre van nut dat zij, als zij kundig en waarheidsgetrouw te werk gaan, een beeld schetsen van hoe de goede vorst behoort te zijn. Maar het voordeel, boven ontelbare andere, van betrouwbare schrijvers is vooral dat niets anders zo adequaat goede vorsten aanspoort op lofwaardige wijze te regeren en tirannen hindert en beteugelt in hun willekeur, want beide soorten heersers zien dat de werken van de historici hun hele leven tot schouwspel zullen maken voor de hele wereld en zelfs voor toekomstige geslachten. Al hun daden, in het diepste geheim uitgevoerd of met ijdel vertoon verhuld, die wij door intimidatie geacht worden niet te zien, ook al zijn zij alom bekend, zullen allemaal even later in het felle licht onder ieders aandacht gebracht worden, wanneer het nageslacht, bevrijd van alle vrees en verwachtingen en niet behept met enig vooroordeel, eensgezind het goede zal toejuichen en met gelijke vrijheid het tegenovergestelde zal laken en uitfluiten. Ik denk niet dat iemand, en ik spreek nu niet van een vorst, maar van een tiran, zo verstoken is van ieder menselijk gevoel dat hij alleen maar een aangenaam leventje wil leiden, als hij weet dat zijn naam bij het nageslacht van alle tijden en nationaliteiten, gehaat en vervloekt zal worden zoals nu de namen van Nero, Caligula, Heliogabalus, Commodus, Domitianus en Julianus die, wanneer ze meer als monsters dan als vorsten vermeld worden, door iedereen worden bespuugd, verwenst en vervloekt. Want Vitellius heeft nog tijdens zijn leven de straf gekregen die hij verdiende voor zijn slecht beheer van het imperium en ook Nero zou die gekregen hebben als hij niet, afgeschrikt voor het vreselijke oordeel dat hem te wachten stond, liever zijn eigen beul wilde zijn. Ach, mocht dit voorbeeld tot in deze tijd ons voor ogen staan als er iemand zou verschijnen die - wat God verhoede - op hen leek. Nu blijft het wanbestuur van de magistraat ongestraft omdat er geen straf bestaat zwaar genoeg om diens wandaden te treffen. Bij de andere geschiedschrijvers moet iedereen zelf maar beoordelen wat hij hun wil toekennen. Maar voor alle geleerden staat het vast, denk ik, dat, wat betrouwbaarheid betreft, wij de eerste plaats moeten inruimen voor Suetonius die, zoals iemand geestig opmerkte, de levens van de keizers met dezelfde vrijheid beschreef waarmee zij zelf leefden. Aelius Spartianus, Julius Capitolinus, Aelius Lampridius, Vulcatius Gallicanus, Trebellius Pollio, Flavius VopiscusGa naar voetnoot1. delen bijna met Suetonius in dezelfde lof, ook al blijven zij | |
[pagina 307]
| |
ver bij hem achter in welsprekendheid en verzorgd taalgebruik. Daarom verdienen zij het, meen ik, dat de geleerden zich zeer zorgvuldig met hun werken bezig houden, want ook zij hebben ervoor gezorgd dat de accurate kennis van zovele gebeurtenissen tot in onze tijd voortduurt. Omdat Suetonius door een of andere goedgunstige god al was behoed voor het wijdverspreide bederf van handschriften, beschikken we nu, dankzij de arbeid van de geleerden en van mijzelf, over zijn gehele werk in alle puurheid, als ik me niet vergis. Ik werd bij die taak geholpen door een zeer oud handschrift uit de bibliotheek van het klooster, bekend onder de naam van de heilige Martinus, in Doornik, in het gebied van de oude Nerviërs, dat de zeer edele William Mountjoy, in die tijd de plaatsvervanger van de koning, mij toonde. Bij de andere geschiedschrijvers had ik een dergelijke hulp niet en ik deed het enige wat mogelijk was: ze in ieder geval met veel minder fouten uitgeven. Ik meende al deze schrijvers aan het publiek te moeten opdragen onder de aanbeveling van uw beroemde namen en, uitgedaagd misschien door uw genegenheid voor mij, misschien ook door mijn grote liefde voor de schone letteren, durfde ik dat te doen, zodat mannen, beroemd door hun voorouders en rijkdom, er meer en meer aan wennen over deze geschiedschrijvers te filosoferen en ze te gebruiken als spiegel voor de verbetering van hun eigen leven en gedrag. Ten eerste zal, als we zien dat een verandering in de status van Rome ten koste ging van zoveel mensenlevens, het een echt goede vorst ervan weerhouden om lichtvaardig vernieuwingen door te voeren. Vervolgens loont het de moeite te zien hoe het menselijk gebeuren op en neer golft - zoals de rivier Euripus in de buurt van de zeearmen - als niet de solide wijsheid en de onomkoopbare deugd van de vorsten deze vloed tot staan brengt en indamt. Er is ook reden ons te verwonderen over het feit dat onder een zo groot aantal vorsten er nauwelijks enkele te verdragen en heel weinige enigszins fatsoenlijk zijn; de meesten waren niet alleen slecht, maar echte monsters en een ware pest voor de mensheid, en velen leden bovendien aan waanzin. Wat een ongekende ramp voor een eeuw, toen de hele wereld de slaaf was van een wild beest en kreunend hetzelfde liedje zong als de slaaf Carion bij Aristophanes: ‘Het is hard, het is hard!’Ga naar voetnoot2. En toch bewees de kruiperige mensheid aan dergelijke monsters, bezoedeld door vadermoord, heiligschennis, ontucht, kortom door ieder soort schande, goddelijke eer met tempels en altaren, en kende aan rijkdom of liever aan misdaden meer toe dan aan de grootste deugd. Wie streeft na dit alles nog door goede daden naar onsterfelijkheid, als zij, die onwaardig waren de aarde te betreden, de hemel beërven? Wie ziet niet dat het een teken was van duidelijke waanzin meer dan van onbe- | |
[pagina 308]
| |
schaamdheid dat de beide misdadigers Domitianus en Commodus zich al tijdens hun leven god lieten noemen? Verder is het mij nog niet erg duidelijk waarom goede vorsten zo zeldzaam zijn. Komt het misschien omdat hun hoge positie zelf zoveel dingen met zich meebrengt die de geest van goed opgeleide mensen van goede geboorte kunnen verpesten? Dat is erg aannemelijk als men bedenkt dat Nero, die als geen ander een grote plaag was voor de wereld, in zijn jeugd werd geprezen om zijn uitstekende inborst en vanaf het begin hoop gaf een uitmuntend vorst te zullen worden. Vele jaren later werd de broer van Geta, Bassanius, die als privé-persoon een integer en vroom man was, een zeer slecht vorst. Misschien komt het ook wel omdat, zoals te grote en te zware schepen soms onbestuurbaar blijken, het gezag over een heel rijk voor één man te groot is om te dragen; het is al heel moeilijk een huishouden goed te bestieren. En zo wordt iemand die oprecht het beste nastreeft, uiteindelijk gedwongen met Vergilius te zeggen: ‘Het zijn de paarden die de menner meesleuren en de wagen gehoorzaamt niet meer aan de teugels’.Ga naar voetnoot3. Octavius Augustus, een geleerd en scherpzinnig man en - wat men zelden aantreft in de vroegere keizers - altijd gezond van geest, begreep dat, denk ik, en overwoog meerdere malen afstand te doen van de last van het imperium en zou dat inderdaad gedaan hebben als hij iemand had kunnen vinden op wiens schouders hij de last van het landsbestuur had kunnen afwentelen, zonder dat dat ten koste zou gaan van het rijk. Daarom ook probeerden de latere keizers, niet opgewassen tegen de vloedgolf van taken, de last van het rijk te verdelen over verscheidene personen. Maar misschien moet het meer worden toegeschreven aan de redenen waarvan Flavius Vopiscus er vele, maar niet alle, vermeldde in zijn leven van Aurelianus. En toch, onder die menigte slechte vorsten vind je soms overwegingen die passen bij een heel goede vorst of hoor je woorden die een volmaakt heerser sieren en vind je voorbeelden waarop niets valt af te dingen. Onder de heidenen treft men vorsten aan die met christelijke geest en niet voor eigen gewin hun rijk bestuurden en voor hun zware taak geen andere beloning nastreefden dan zich verdienstelijk te maken voor de mensheid; die het publieke welzijn stelden boven de liefde voor hun kinderen en zelfs boven hun eigen veiligheid en die van hun dierbaren. Wat zouden wij gelukkig zijn als de christenvorsten, ieder voor hun gebied, die geest toonden die Octavius, eenmaal keizer, die de twee Titussen, Trajanus, de twee Antoninussen en Aurelius Alexander de wereld toonden. En ook dit is reden tot verbazing: dat er mensen te vinden waren dapper genoeg om niet alleen vrijmoedig, maar met verachting aan de keizer te schrijven over zijn voorgangers. Tegenwoordig eisen sommige heersers dat wij ook over de misdadigste koningen | |
[pagina 309]
| |
vol eerbied schrijven, uit vrees dat ooit dat voorbeeld van vrijheid zich tegen henzelf keert. Maar het is veel belangrijker te overwegen hoe in deze voorbeelden het woord imperium, dat eens een onaantastbaar en verheven begrip voor iedereen was - en ook nu nog voor het gevoel van vele mensen iets mystieks en eerbiedwaardigs uitdrukt, ook al is er bijna niets van over behalve ‘de ijdele schaduw van een grote naam’Ga naar voetnoot4. -, vanuit een schandelijk begin de wereld binnendrong: eerst misdadig met Julius Caesar, vervolgens nog misdadiger met Octavius, Lepidus en Antonius. Wat vermag de dorst naar macht niet bij al het menselijke streven? Die macht, die later met instemming van de mensen gelijkgesteld werd met die van de goden, werd gevestigd en ingewijd met heiligschennis, doodslag, vadermoord, incest, tirannie. Onder deze gelukkige voortekenen begon die majesteit, aanbeden door alle koningen van de hele wereld. En, in misdaad ontstaan, verspreidde zij zich op bijna nog misdadiger wijze. Het schandelijke geteisem van de barbaarse troepen gaf dikwijls, niet door stemming, maar door waanzinnige opstanden, een heerser aan de wereld en er was gewoonlijk geen andere wet die de opvolging regelde dan de moord op de voorganger. Onder deze voortekenen begonnen de keizers ooit aan het imperium dat zij intussen steeds moesten kopen voor een prijs die werd bepaald door de onlesbare dorst van soldaten. En het was hun niet genoeg hun woede te richten op één persoon. Het meeste genadeloze bloedbad stond kinderen, verwanten, vrienden te wachten; vaak riep de ene wraak de andere op, zoals dat gebeurt, en hoeveel mannen en vrouwen werden niet met beestachtige wreedheid schandelijk vermoord! Dikwijls verkeerde alles in chaos naargelang de vele gegadigden het imperium naar zich toe trokken. Bij iedere nieuwe opvolger van de keizer schudde de aarde op zijn grondvesten. De macht berustte niet bij de senaat, niet bij het volk van Rome, maar bij een misdadig leger van huurlingen. Het was niet mogelijk op een andere wijze of voor langere tijd te regeren dan het die wilde beesten, die goede noch slechte vorsten lang konden verdragen, goeddocht. De een was te gierig, de ander te royaal, de een was geleerder dan zij wensten, de ander te onderdanig aan zijn moeder, weer een ander stond te veel op militaire tucht; de een wilde geen oorlog, de ander was veel te oorlogszuchtig, een ander weer was de senaat te welgezind; de naam van de een, de verwantschap van de ander stond hun populariteit bij de troepen in de weg. Iedere aanleiding, hoe gering ook, was voor hen voldoende om de vorst van de wereld de keel door te snijden. Ten slotte was het, zonder enige aanleiding, voor hen voordelig van tijd tot tijd van keizer te wisselen. Een onstilbare hebzucht hitste hen op tot | |
[pagina 310]
| |
opstand. De man die zij al hadden opgebrand werd als nutteloos vermoord, een ander werd ontboden om te worden leeggezogen en ook spoedig daarna te worden afgeslacht. Zo kwam het dat het imperium van sommige keizers maar een paar maanden, van sommige zelfs een paar dagen duurde en al lezend verbaas ik me er dikwijls over dat er in die tijd nog mensen waren die op hun beurt de macht wilden grijpen, terwijl zij toch uit zovele voorbeelden hadden kunnen weten aan welke wetten zij zich moesten onderwerpen. En deze eer, zo te koop, of liever te huur, noemde men imperium. Wat voor ellendige en treurige tijd! Het gezag van de senaat was afgeschaft, de wetten waren afgeschaft, de vrijheid van het Romeinse volk was afgeschaft en de wereld was onderhorig aan een op die manier benoemde vorst die zelf onderhorig was aan lieden die een fatsoenlijke man nog niet als slaaf in zijn huis zou willen hebben. De senaat vreesde de keizer, de keizer vreesde die misdadige troep soldaten. De keizer gaf wetten aan koningen, maar huursoldaten stelden hem de wet. Het hoogste gezag lag in handen van een kleine, gewapende, onbeschaamde bende. Wat een schitterende alleenheerschappij waar iedereen naar uitkeek! En ik weet niet hoe de keizers, als het ware op afspraak met hun bevelhebbers, erin toestemden dat zij zich, zoals we soms lezen, lieten doden door degenen die spoedig op hun bevel vermoord zouden worden, alsof zij met elkaar waren overeengekomen beurtelings te heersen en te dienen. Ik zeg dit niet om de mensen ervan te overtuigen dat de macht van de keizers onwettig is, want gezag door geweld, oorlogsrecht of zelfs door misdaad voortgebracht, wordt, als het wortel heeft geschoten, in de loop van de tijd gewettigd door de instemming van de menigte. Als iemand trouwens de stadia van alle soorten gezag naloopt vanaf het allereerste begin, zal men ontdekken dat weinige legitiem zijn. Men weet wat Octavius over Cato zei: ‘Wie niet toestaat dat de huidige status van zijn rijk wordt veranderd, lijkt mij een goed man en een goede burger’.Ga naar voetnoot5. In bedekte termen zei hij dat Julius Caesar zich door misdaden van de alleenheerschappij had meester gemaakt, maar dat dat geen reden mocht zijn om de al vernieuwde en geconsolideerde toestand van het rijk opnieuw in gevaar te brengen. Het staat wel vast dat geen rijk zich verder uitstrekte en langer bestond dan dat van Rome, en hoewel het gezag aanvankelijk berustte bij de senaat en het volk, is het bestuur, niet plotseling maar geleidelijk, overgegaan in de handen van één man. Maar noch de senaat, noch een van de keizers heeft de alleenheerschappij uitgeoefend over de hele wereld. Want afgezien van het feit dat sommige grote gebieden het gezag van Rome nooit erkenden, was toen een niet gering deel van de aarde nog onbekend. Men vond dat het van een ongelooflijke dom- | |
[pagina 311]
| |
heid getuigde te spreken van tegenvoeters en men dacht nog dat de aarde in de oceaan dreef zoals een bal in het water, met slechts een heuvel die uitstak. Onbekende landen worden tegenwoordig ontdekt, waarvan niemand nog de grenzen heeft kunnen onderzoeken, maar waarvan men wel weet dat ze immens groot zijn. De majesteit van Rome verbleekte langzamerhand voor de schittering van het evangelische licht, zoals de maan in het volle licht van de zon. Ten slotte ging het rijk ten onder door de ene golf van barbaren na de andere en pas vele eeuwen later herstelden de pausen van Rome het, maar meer in naam dan in werkelijkheid.Ga naar voetnoot6. Wat konden zij anders doen? Het recht te kiezen is terecht van de muitende militie overgegaan op bepaalde vorstenGa naar voetnoot7. die, met de grootste zorgvuldigheid, zoals betaamt, en zonder tussenkomst van geld, een vorst aan de wereld schenken van wie zij weten dat hij zich geheel en al zal wijden aan het welzijn van de mensheid. Immers, als men door zoveel strenge wetten waarborgt dat geen abt of bisschop gekozen mag worden door bedrog te plegen met geld of met een of andere sinistere verwantschap, hoe integer moeten zij dan niet zijn die met hun stemmen een vorst kiezen wiens gezag zo ver zal reiken? Anders zou het veel verkieselijker zijn een vorst te krijgen via het recht van geboorte dan gekozen door middel van corruptie. En zoals het een goede burger past niets te willen veranderen aan de toestand van de staat, zo past het een vorst zijn gebied te besturen volgens de wetten die hem werden overgeleverd. Ik weet niet of het oude Romeinse keizerrijk zoals het ooit was, moet worden hernieuwd.Ga naar voetnoot8. Ik voor mij denk niet dat er één verstandig man is die dat wenst, ook al zou men het in gedachten kunnen herstellen. Het lijkt me irreëel om ten koste van veel onrust in het menselijk bestaan en een enorm verlies aan christenbloed te verdedigen en terug te roepen wat in vele eeuwen grotendeels verouderde en verloren ging. Te meer omdat onder de heidense keizers zich ook een Otho bevond die meende zich liever van zijn leven te moeten beroven dan de alleenheerschappij te kopen ten koste van zoveel mensenlevens. Alleen daarom al verdiende die man de heerschappij, als het lot de deugd zou begunstigen. Betekent het zo weinig dat ieder land een heer heeft, maar dat afzonderlijke streken ook weer hun eigen heer hebben, zodat de slavernij van het volk wordt verdubbeld als het hoogste gezag | |
[pagina 312]
| |
in handen valt van een schurkenvorst? Ik zeg dit niet omdat ik wil ontkennen dat de monarchie de beste staatsvorm is, als de monarch tenminste, naar het voorbeeld van de eeuwige God, zover boven ieder ander in goedheid en wijsheid uitsteekt als hij doet in macht, maar deels omdat ik - de aard van de mens zijnde wat hij nu eenmaal is - niet weet of we een dergelijk man kunnen vinden, deels omdat ik, zelfs als we zo gelukkig zijn een zodanige vorst te krijgen, betwijfel of de geest van een enkele sterveling zoveel gezag aankan. En als dat al het geval zou zijn, wanneer zal een vorst die ergens ver weg verblijft, in Constantinopel bijvoorbeeld, weten wat zich afspeelt onder de Ethiopiërs of aan de Ganges? En als hij het ontdekt, wanneer zal hij hulp sturen? Want iemand die alleen maar als keizer handelt bij het heffen van belastingen, is allesbehalve een keizer. De wereld zal zo'n monarch amper missen als eendracht de christenvorsten met elkaar verbindt. De ware en enige monarch van de wereld is Christus en als onze vorsten zullen instemmen met zijn geboden, zal alles opbloeien onder die ene vorst. Als echter de menselijke hartstochten regeren, zullen wij altijd heen en weer geslingerd worden op de golven van de eeuwige onrust van gebeurtenissen. En toch kunnen wij zelf het meeste doen voor dit geluk, als wij in eendrachtige ijver streven naar wat in zichzelf het beste is. Ten slotte denk ik dat alle staten gelukkig zullen zijn als de vorsten met een verantwoorde en christelijke vorming, zodra zij het bestuur op zich nemen, tegelijk ook een geest meebrengen het regeren waardig; als zij alle raadsbesluiten afmeten aan het publiek welzijn, elk soort tirannie verafschuwen als de pest, en als ieder voor zich wedijvert om, wat hem aan heerschappij is toegevallen, niet groter, maar beter aan een opvolger over te dragen. Laten zij eerder proberen oorlog te vermijden dan in een oorlog te overwinnen, geen troepen meer nodig te hebben dan ze te oefenen in deze zaken, zich erop toe te leggen groot te zijn in de vredeskunsten die berusten op wijsheid en geestkracht. Als het zelfs mogelijk is vernieuwingen in te voeren zonder veel onrust, denk ik dat het belangrijk zou zijn voor de vrede in het christenrijk de grenzen van ieders gezag vast te leggen door staatsrechtelijke verdragen die, eenmaal vastgesteld, door geen familiebanden of pacten meer kunnen worden beperkt of uitgebreid, en verder dat het systeem van oude rechten en eisen, die iedere heerser gewoonlijk als voorwendsel gebruikt om aan de gebeurtenissen aan te passen als hij oorlog wenst, volledig wordt afgeschaft. Als iemand op luide toon ik weet niet welk recht opeist dat vorsten ooit is afgenomen, dan zou ik willen dat hij met mij overweegt of het rechtvaardig is vanwege dergelijke rechten, misschien legitiem of anders geveinsd, de hele christenwereld onophoudelijk te teisteren met goddeloze en moorddadige wapens, zoveel onschuldige burgers te doden of te ruïneren, zoveel onschuldige vrouwen in | |
[pagina 313]
| |
droefheid en oneer te storten, kortom de mensen te overvallen met oorlog en de tragedies die iedere oorlog met zich meebrengt. Het valt toch niet te ontkennen dat bijna alle oorlogen, die wij hebben meegemaakt, uit die bronnen zijn voortgekomen. Het moge niet alleen overbodig, maar zelfs onbeschaamd lijken u, grote en bovenal wijze vorsten, dit te schrijven, te meer omdat u, wat in uw situatie zeldzaam is, buitengewoon goed geïnformeerd bent door uw boekenschat. Want uw uitmuntende gaven, Frederik, zijn zo bijzonder dat het geen wonder is dat de grootheid van u tot ons is afgedaald. U, zeer illustere Georg, in alles gelijk aan uw lofwaardige neef en waarlijk als een broeder, kende ik van nabij toen u het naburige Friesland voor ons bestuurde.Ga naar voetnoot9. Vaarwel, gelukkige vorsten, beroemd weliswaar door uw afstamming, maar nog veel beroemder door de gaven van uw geest. Moge Christus, de opperherder, die geest in u bewaren voor het christendom en ons velen van uw gelijken schenken. Antwerpen, 5 juni 1517 |
|