579 Van Henry Bullock
Cambridge, 1 mei [1517]
Henry Bullock aan de zeergeleerde en welsprekende heer Erasmus, gegroet
Onlangs tijdens een samenkomst bij de broeders die men gewoonlijk de predikheren noemt, zaten ik en Bryan, die mij om vele redenen het dierbaarst is na jou, zoals gebruikelijk wat te praten en hij vertelde me onder andere dat jij veilig en wel naar Engeland was teruggekeerd, een buitengewoon grote troost voor me, bij alle muzen. Ik zou hem een brief voor je hebben meegegeven als hij niet zo haastig was vertrokken. Nu moet ik vreemde handen gebruiken, gedwongen door een ernstige ziekte die vergezeld ging met veel pijn en me zo wreed terneerdrukte dat ik voor mijn leven vreesde. De dokter vond het een paar dagen waarschijnlijker dan ik zelf dat ik het zou overleven. Nu echter gaat het, God zij gedankt, iets beter. De buitengewone ondankbaarheid van onze tijd die zo slecht de verdiensten van geleerden, en in het bijzonder die van jou, recht doet, verergerde in niet geringe mate mijn ziekte. Ach, mochten zij wat rijker worden die beter met rijkdom zouden kunnen en willen omgaan! Nu echter zijn zij, die de mogelijkheid hebben, als de wil al aanwezig is, zo verbazingwekkend gierig dat je eerder ijzer uit staal kunt halen dan van hen een muntje lospeuteren, als je er niet dringend en onbeschaamd om bedelt, of je een grotere vleier toont dan Gnatho of een grotere leugenaar dan een Kretenzer. Ik heb van dergelijke praktijken zo'n afkeer dat ik liever honger wil lijden dan met schandelijke en slechte trucjes, en met het verlies van je vrijheid, een of ander miserabel geldsommetje, dat nauwelijks voldoende is voor de eerste levensbehoeften, te bemachtigen.
Ik heb enige maanden het evangelie van Mattheus gedoceerd, waarbij jouw korte, zorgvuldige aantekeningen mij meer hebben geholpen dan de langdradige commentaren van andere mensen, vooral bij moeilijker problemen. Toevallig heb ik de hand kunnen leggen op een zeer oud handschrift, dat in bijna alle passages overeenstemt met wat, volgens jouw zeggen, in de oudste Latijnse handschriften staat; daar heb ik ook mijn toehoorders op gewezen. Zolang ik gezond was heb ik in de dagelijkse missen niet alleen jou maar al degenen van wie ik weet dat zij jou vroeger begunstigden of nog begunstigen, herdacht, zoals het een leerling, die je met zoveel weldaden aan je verplicht hebt, betaamt. Ik bid de almachtige God dat hij jou, bijzonder voorbeeld voor alle geleerden, een lang en gelukkig leven schenkt.
Vanuit Cambridge, 1 mei