De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 4. Brieven 446-593
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd571 Van Cuthbert Tunstall aan Guillaume Budé
| |
[pagina 266]
| |
talrijke bezigheden. Volgens zijn zeggen beloofde hij u dat ik het niet zou uitstellen. Ik moet nu wel de belofte van een vriend waarmaken en onmiddellijk uitvoeren wat ik had besloten te zijner tijd te doen. Hij voert mij in zijn brief aan u op als een betrouwbare getuige van uw deskundigheid in beide talen en u gelooft hem en veracht mijn oordeel niet, zodat u me als het ware bijschrijft op de lijst van bevoegde beoordelaars. Ondertussen meende ik, om geen schande over me af te roepen, me zo snel mogelijk te moeten terugtrekken uit het strijdperk waarin de twee Milo'sGa naar voetnoot1. van onze eeuw met elkaar wedijveren in vriendschappelijke brieven en elkaar op zeer geleerde wijze bekritiseren. Ik ben niet iemand die samen met Erasmus als criticus kan optreden op het gebied van de letteren en niet bevoegd een oordeel uit te spreken over Budé, die zich aan dat oordeel moet onderwerpen. U beiden verleent uw vaderland luister en bent bekend over de hele wereld en hebt zoveel gezag bij de geleerden dat, als een van u beiden een oordeel geeft op het gebied van de letteren, allen dat eensgezind verdedigen, zodat het voortaan de kracht van een precedent lijkt te hebben. Ik zal dus terecht dwazer lijken dan OrestesGa naar voetnoot2. als ik, ongeoefend in beide talen, de rol op me neem van scheidsrechter tussen mannen die op het gebied van beide talen boven iedere twijfel omtrent hun talent verheven zijn. Er zijn mensen die vol bewondering beroemde schilderijen bekijken, ook al weten zij niets van schilderkunst en leerden zij nooit lijnen te schetsen, kleuren te onderscheiden en bij de weergave van een object rekening te houden met schaduw en licht. Deze mensen zouden wellicht afgunstig lijken als alleen zij zich niet lovend uitlaten over werken die opvallen door een bepaalde charme en alle toeschouwers boeien. Evenzo zal ik de schijn van jaloezie op me laden wanneer ik, een slecht beoefenaar van de redekunst, niet losbarst in een lofzang op werken die ik sprakeloos van verwondering lees. Goed dan, als ik mijn mening over u, wat die ook waard is, mag plaatsen tussen die van belangrijker critici: u tweeën, dat kan ik rustig zeggen, hebt meer gedaan om de vroegere welsprekendheid, die vele eeuwen heeft liggen verstoffen, weer tot leven te brengen en de humaniora te hernieuwen, dan mensen als Perotti, Valla en zelfs Ermolao,Ga naar voetnoot3. Poliziano en alle anderen die u voorgingen. Zij hebben, om hun tijd aangenaam door te brengen, ieder een richting gekozen overeenkomstig hun aanleg en bijeengebracht wat onderhoudend was en de lezer juist door variëteit kon boeien, alsof zij de mooiste bloemen plukten in een lieflijke weide. U beiden hebt echter, met herculische en onvermoeide arbeid, de | |
[pagina 267]
| |
ondoordringbare slaglinies van de barbaren, machtiger dan de legers van Xerxes, moedig aangevallen en uit elkaar gedreven en bijna vernietigd. De een joeg ze uit de kerken waar ze alles wat heilig was ontwijdden, de ander uit de rechtbanken waar ze alle rechtspraak te gronde richtten. Zij schreven veel om de lezers te boeien, ú om ook de leergierigen aan te trekken. Hun werk maakte het leven beschaafder, maar men kon ook zonder dat zijn leven doorbrengen; zonder uw werk is een mensenleven niets waard. Zij wilden ons behoeden voor dwalingen bij het lezen van komedies, epigrammen en historische werken, maar uw zorg was het uitbannen van dwalingen uit het hele menselijk bestaan. Zíj behandelden onderwerpen waar weinig mensen, en dan ook nog als zij er al tijd voor hebben, over zullen lezen; ú onderwerpen die iedereen, hoe druk bezet hij ook is, ter hand wil nemen. U evenaart hun roem als het gaat om het herstellen van oude teksten en misschien overtreft u ze wel: afgeschrikt door de omvang van de taak hebben zij de moed opgegeven en uw zegepalm niet weten te bemachtigen. Ook al lezen we hun geschriften met de meeste aandacht, hoe weinig komen we dichter bij de ware welsprekendheid! Hoe lang dulden wij nog dat in de rechtszaal, in de kerken, plaatsen waar wij regelmatig verkeren, de barbarij heerst! Maar omgekeerd, als de welsprekendheid in die plaatsen is teruggekeerd, waar zal dan dat barbaarse gebrabbel nog langer een schuilplaats vinden? Ieder christen, mits geen analfabeet, pleegt althans íets van de Schrift te proeven en zij die er dieper in doordringen, menen al erg geleerd te zijn als zij eindelijk de formulering vatten. De welbespraaktheid in de rechtszaal, zoals die bij alle volkeren bij de rechtspraak pleegt voor te komen, bepaalt grotendeels het gewone taalgebruik. De noodzaak dwingt de mensen ertoe zich die welbespraaktheid eigen te maken, want anders kunnen ze hun belangen niet goed behartigen; iedereen wil lijken op de gevierde sprekers uit de rechtszaal. U zult dan ook tevergeefs uw best doen om de Latijnse taal te herstellen en een nutteloos werk op u nemen, als u niet eerst in de kerk en de rechtszaal een zuiver taalgebruik terugbrengt. U zag, toen u het pad van de roem opging, dat deze plaatsen het eerst gezuiverd moesten worden. U vergaarde onsterfelijke roem omdat noch de omvang van die taak, noch de moeilijkheid een begin te maken, noch de wanhoop over de voltooiing, noch de troepen van de barbaren die voor hun kamp stonden als om te strijden voor huis en haard, noch het grote aantal zieners dat probeerde u van godsdienstige zaken af te houden, noch de roedebundels van de magistraten u van dat nuttige voornemen konden afbrengen. Erasmus bestudeerde alle soorten schrijvers en verduidelijkte als een tweede OedipusGa naar voetnoot4. voor de leergierigen met bewonderenswaardige ijver, de | |
[pagina 268]
| |
oude spreekwoorden die even zovele raadsels leken en de lezer in diepe duisternis hullen. Tegelijkertijd gaf hij nog veel andere uitmuntende werken uit en sommige met eenvoudige titels die niet alleen zeer nuttig zijn voor degenen die hogere doelen hebben, maar als een soort vingeroefeningen de schrijver zelf gereed maakten voor de taak die hij met het volste recht voor zichzelf had uitgekozen, namelijk het verklaren van de Schrift. U doorzocht niet minder grondig de klassieken en terwijl u veel uit het Grieks in het Latijn vertaalde en een even grote welbespraaktheid in beide talen verwierf, meende u de Pandecten te moeten zuiveren, een omvangrijk werk waarin bovendien niet minder fouten stonden dan wetsartikelen en in veel gedeelten een nog groter aantal vergissingen van de commentators. En door de fouten van Accorso aan de kaak te stellen en weer de juiste interpretatie terug te geven, verzette u meer werk dan Hercules die de stal van Augias reinigde. In uw uiteenzetting over de ‘as’ en zijn delen gaf u ons, als een nieuwe magistraat, de oude maten en gewichten terug, een meer dan herculisch werk, waarmee u de verwachting van uw tijdgenoten verre hebt overtroffen. Wie had ooit gedacht dat die materie betreurd, ten grave gedragen, verzonken in de diepe vergetelheid van zoveel eeuwen en als verloren opgegeven door vele geleerden, ooit weer eens aan het licht gebracht zou worden? Zouden we niet de overmoed hebben gelaakt van degene die het wilde proberen? Zouden we degene niet hebben uitgelachen, die dit resultaat beloofde? Of, zeg eens, had iemand uw houding getolereerd als u niet het resultaat had laten zien al voordat u het werk aankondigde? In uw andere commentaren laat u anderen ver achter u, in dit werk overtreft u uzelf. Maar wat zag ik in uw brief gericht aan Erasmus,Ga naar voetnoot5. die hij mij te lezen gaf? Schrijft u daarin niet dat u op eigen kracht en als autodidact tot deze rijpe kennis bent gekomen zonder enig onderricht door leraren? Als uw oprecht karakter niet iedere verdenking van een leugen uitsloot, zou dat nauwelijks te geloven zijn. Mij bracht het in ieder geval tot de grootste bewondering voor u toen ik bedacht dat de inzet waarmee u zoveel schrijvers bestudeerde, normaal al bijna onvoorstelbaar, te groot was om menselijk te lijken, omdat u, een autodidact, mannen die waren onderricht door de grootste geleerden en die ook zelf hard werkten, ver achter u liet. Als ik dan denk aan alle moeilijkheden die u overwon, geloof ik dat het het werk was van een waarlijk goddelijke voorzienigheid dat u het zonder leraren moest stellen. Want hoeveel van onze zorgvuldigheid gaat onder hun leiding niet verloren, als wij, achteloos en gapend, luisteren naar wat zij voorlezen! Wij volgen hen op hun woord, omdat zij alles schijnen te weten en om indruk te maken dikwijls onwaarheden en onzekerheden als zeker doceren. Zo groeien | |
[pagina 269]
| |
allerlei dwalingen die zij in ons ontvankelijk gemoed planten, met ons op, die je, wanneer ze eenmaal diep geworteld zijn, vergeefs probeert eruit te trekken: zozeer schamen we ons om, zoals Horatius zegt, in onze ouderdom ‘te moeten toegeven dat we wat we in onze jeugd leerden moeten vergeten’.Ga naar voetnoot6. Maar u, leergierig, was bij gebrek aan leraren gedwongen ieder ding op te merken, niets als zeker te beschouwen tenzij het bewezen was, niets blindelings te geloven, stil te staan bij dingen waar anderen gedachteloos aan voorbijgaan, ze onderzoeken, te doordenken, van naderbij te bekijken, te vergelijken alvorens verder te gaan. Het was, zegt u, een groot nadeel voor u, maar voor anderen zou het later een ongelooflijk voordeel blijken. Die enorme last hebt u slechts met moeite weten te dragen, maar u won er onsterfelijke roem mee, die alleen maar wordt verworven met harde arbeid. Aan u zal het nageslacht de zuivering van de rechtszaal te danken hebben, aan u het herstel van de ‘as’. Tevoorschijn tredend als een nieuwe Servius Sulpicius verzoent u het burgerlijk recht met de welsprekendheid waarmee het zoveel eeuwen op gespannen voet stond. Wat u op het eind van uw brief nog schrijft, namelijk dat u nieuwe aantekeningen op de Pandecten aan het voorbereiden bent, vervulde me met vreugde. Want het verbaasde me al waarom u, door een zo gunstige bries naar zee gevoerd en zover op weg met al die nuttige werken, het anker had uitgeworpen. En omdat ik graag bevriend met u wilde raken, besloot ik als onderwerp voor een brief te kiezen de aansporing om te voltooien wat u begonnen was. Ik ben erg blij dat het mij uit handen is geslagen. Nu u uit eigen beweging de koers hervat, zult u gemakkelijker na de hoge golven van moeilijkheden de gewenste haven bereiken. Verder verleent Minerva gewoonlijk eerder haar gunst aan dingen die men met graagte ter hand neemt. Hoezeer uw commentaren mij bevallen, kunt u opmaken uit het volgende. In mijn jongensjaren proefde ik eerst van de schone letteren, maar vervolgens werd ik, op aanraden van mijn vrienden, gedreven tot de studie van het burgerlijk recht, waarmee je gemakkelijker tot grotere welstand zou komen. Ik placht mijn leraren, mannen die in die tijd zeer beroemd waren in Italië en door iedereen als ware Scaevola's en Papinianussen beschouwd werden, zo nu en dan aan te vallen wanneer ik zag dat ze een of andere wet op beklagenswaardige wijze bij de nek meesleurden in de richting van hun eigen opvatting, ver van de eigenlijke bedoeling, als geweld het toestond. Daarbij gingen ze er nog prat op - God beware me - de ware betekenis van de wet te hebben opgedolven terwijl ze beter hadden kunnen zeggen dat ze die volledig hadden begraven. Ik was daar zeer verontwaardigd over en gaf die ijlende lieden af en toe een aanwijzing over de juiste lezing, die mij soms, als ik een bedor- | |
[pagina 270]
| |
ven passage signaleerde, te binnen schoot, soms over de juiste betekenis. Maar elke keer als ik dat deed, was ik in hun ogen even arrogant als zij in mijn ogen belachelijk waren, want zij vonden het een onvergeeflijke misdaad als iemand het onschendbare gezag van Accorso, bij wiens woorden zij zwoeren, aantastte. Daarom betreurde ik toen het ellendige lot van die tijd en wenste dat een kampioen van de waarheid te voorschijn zou treden om die deze duistere plekken uit het burgerlijk recht te verdrijven door het licht terug te brengen. Dat gebeurde eindelijk door de goedheid van de almachtige God die ons Budé nog net niet uit de hemel zond. Want wie, vraag ik, verjoeg de barbaren, die de zuiverheid van het burgerlijk recht bezoedelden met hun onreine uitleg en die dikwijls, in plaats van recht te spreken, belachelijke raadsels uitspraken, uit de rechtszaal? Budé toch! Wie ‘ontwart het recht en ontraadselt de wetten’?Ga naar voetnoot7. Wie herstelt de oude welsprekendheid in de rechtszaal? Budé. Wie brengt Scaevola, Papinianus, Ulpianus, Paulus en andere rechtsgeleerden, die de barbaren zo lang in de boeien hielden en die uit gevangenschap terugkeren naar hun vaderland met herstel van hun rechten, terug naar de rechtszaal? Is dat niet Budé? Vervolg uw weg, zeergeleerde heer, met voorspoed, zoals u begon, en grijp krachtens uw recht de roem die anderen onaangeraakt lieten. Uw geleerdheid zal alles opsporen, en uw vriendelijkheid zal alle vondsten delen met de leergierigen. Die brief van u aan Erasmus gaf mij zoveel genoegen dat ik nooit iets van u heb gezien wat zo vrolijk, zo elegant was, of wat zoveel geleerdheid aan de dag legde. Het Grieks wedijvert er op voet van gelijkheid met het Latijn, zodat niet gemakkelijk te beslissen is of iemand die de Griekse of iemand die de Latijnse taal beheerst die heeft geschreven. Iedereen zal het ermee eens zijn dat de brief afkomstig is van een groot geleerde die men nauwelijks kan houden voor iemand uit deze eeuw. Vaarwel. |
|