De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 4. Brieven 446-593
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 258]
| |
569 Van Germain de Brie
| |
[pagina 259]
| |
Voor het geval je je afvraagt, zeergeleerde Erasmus, waarom ik de bisschop tegenover jou zo uitgebreid en nadrukkelijk wilde prijzen: zo hij zich ooit voor een geletterd man verdienstelijk heeft gemaakt, verzeker ik je, dan heeft hij dat nu wel voor jou gedaan, ten volle en met beide handen. Daarom zijn ook wij omwille van jou hem nog veel meer dan vroeger verschuldigd, in de mening dat alles wat jou aan waardigheid, onderscheidingen en eerbewijzen te beurt valt, ook naar de negen muzen gaat, van wie jij de voornaamste vereerder en als het ware de onvergelijkelijke hogepriester bent. Vooruit Erasmus, hoor wat de bisschop allemaal voor je doet en hoe bijzonder dat is. Toen de bisschop bij ons terugkwam na zijn missie waarover ik zojuist sprak, te hebben voltooid, stelde hij niets hoger, vond hij niets belangrijker dan jouw, Erasmus, en alleen jouw, zeg ik, lof te verkondigen en jouw verstand, geleerdheid en welsprekendheid in het Grieks zowel als het Latijn nu eens in het openbaar, dan weer privé volmondig te prijzen en voor iedereen met open registers, zoals men zegt,Ga naar voetnoot3. te bezingen. Hij had al voordien zoveel mogelijk van je geschriften gelezen, maar hij kende je, zei hij, nog niet van gezicht. Het is niet te geloven hoe verrukt en opgetogen hij is en met zichzelf ingenomen, nu hij Erasmus daar persoonlijk heeft ontmoet en zo vaak als hij wilde - en dat was heel vaak, zei hij - heeft genoten van het gezelschap en de conversatie van Erasmus. Is er iets wat hij niet in Erasmus prijst? Iets wat hij hem niet toeschrijft? Ik laat graag volgen wat hij allemaal over jou vertelt, maar laat iedere vleierij zich uit de voeten maken. ‘Een grote faam ging Erasmus vooruit, in werkelijkheid vond ik hem nog groter. Waarom zou ik immers niet over Erasmus mogen zeggen wat Plinius, zoals we lezen, ooit over zijn Isaeus zei?Ga naar voetnoot4. Wat een Attische geestigheid, wat een welsprekendheid, Nestor waardig, wat een zeldzame geleerdheid, die niet van deze eeuw is! Nooit bracht de wereld aan deze zijde van de Alpen iemand voort die rijker was begiftigd met alle literaire talenten dan Erasmus, dat mag ik rustig zeggen. Deze tijd kende twee grote leiders op het gebied van de schone letteren, Ermolao Barbaro en Angelo Poliziano en, allemachtig, hoe vruchtbaar was hun talent, hoe scherp hun oordeel, hoe groot hun welsprekendheid, hun kennis van de talen en van alle andere takken van wetenschap! Zij probeerden het Latijn, eeuwen lang vervuild en aangetast door de roest van de barbarij, weer in zijn oorspronkelijke luister te herstellen en hun inspanningen waren voorwaar niet zonder succes; zij hebben zich even verdienstelijk gemaakt voor de Latijnse taal als hun meest verdienstelijke voorgangers. Zo verwierven zij zich onsterfelijke glorie, onsterfelijke eer, en de herinnering aan Ermolao en Poliziano zal altijd haar plaats | |
[pagina 260]
| |
houden in de harten van alle geleerden, bestand tegen de tijd, toevallige gebeurtenissen en het lot. Ook zelf heb ik vroeger in Italië beroemde mannen gezien met een grote reputatie op het gebied van de letteren, die over een ongewone geleerdheid, een helder oordeel en zeer zeldzame welsprekendheid beschikten. Toch zou ik rustig kunnen zeggen zonder Italië te beledigen, dat ik hiervoor zeer bewonderde en dat ik nog altijd ten zeerste respecteer op het gebied van de studie: Erasmus is het die de zegepalm aan beide kanten van de Alpen opeist, Erasmus is het die aller ogen verblindt door de schittering van zijn geleerdheid en welsprekendheid en, zoals het gezegde luidt, de kraaien de ogen uitpikt.Ga naar voetnoot5. Zelfs nu lijkt het me alsof ik Erasmus zie spreken: allemachtig, hoe passend en goed afgestemd is het allemaal wat hij zegt, niets zonder geleerdheid, zonder smaak en versiering, zonder scherpte en precisie! Het gemak waarmee hij spreekt, de woordenrijkdom, de overvloed zijn enorm; zijn taal is zuiver, helder, soepel, melodieus, zijn stijl is persoonlijk, verzorgd, verfijnd, verheven en met een verborgen, diepere betekenis. Woorden wellen in hem op en wat voor woorden! Bijzondere, verfijnde, zuiver Latijnse woorden, en hoe rijk en overvloedig! Je zou kunnen zeggen een voorraadschuur vol welsprekendheid; zijn gewone, zelfs onvoorbereide taalgebruik geeft blijk van een grote belezenheid en geleerdheid; zijn ongelooflijke geheugen diept de woorden op die hij spreekt en geen lettergreep gaat mis - kortom, je zou zweren dat de Attische muze zelf spreekt, niet een mens. Hoe gedienstig is de retorica voor hem. Hoe kent hij haar tot in de puntjes! Hoe eigen en vertrouwd zijn hem de voorschriften van de retorica! Hoe wendt en buigt hij alle stijlfiguren en stijlniveaus stuk voor stuk als was naar zijn goeddunken nu eens zo, dan weer zo, overeenkomstig het doel. Men zou zweren dat het Demosthenes is, of, zo mogelijk, iemand nog groter dan Demosthenes. Alle Griekse en Latijnse dichters heeft hij zich eigen gemaakt! Hij schrijft verzen in beide talen waarover niemand zich zou hoeven te schamen. Apollo lacht hem toe als hij schrijft en alle muzen helpen, de een nog meer dan de ander. Op dit gebied wedijvert hij, denk ik, met de Ouden zelf. Dat Erasmus verder een ongemene kennis heeft van de theologie bewijzen zijn zeer talrijke geschriften op dit gebied; en ook ik die me op dit terrein met hem heb gemeten, kan een zeer betrouwbare en waarlijk Attische getuigeGa naar voetnoot6. zijn. Want Erasmus heeft niet, zoals sommigen misschien menen, alleen maar van de theologie geproefd, maar is doorgedrongen tot de diepste en meest verborgen uithoeken. Verder heeft hij de filosofie, de koningin der wetenschappen, niet en passant en als op de drempel begroet. Hij is volko- | |
[pagina 261]
| |
men vertrouwd met alle geheimen en mysteriën die Plato van godswege of Aristoteles door scherpzinnigheid of al die andere grote filosofen hebben geopenbaard en nagelaten. Zou er iemand zijn met zoveel bagage op het gebied van de hogere wetenschappen dat hij met Erasmus handgemeen durft te worden en tegen hem in het strijdperk durft te treden? Behalve misschien een of andere Thersites, verreweg de zwakkere, die het durft op te nemen tegen Achilles of Diomedes en al snel tot zijn grote schande zijn speer weg zal werpen en vernederd het strijdperk zal verlaten. Deze man probeerde ik uit naam van de koning en met diens aanbod van een jaargeld, en los daarvan met nog talloze beloften van mijzelf, te verleiden hier in Frankrijk te komen wonen. Hij zou zeker zonder tegenzin zijn gekomen als hij zich niet aan zijn eigen vorst, de katholieke koning,Ga naar voetnoot7. had verbonden; zijn goede fortuin - of liever, zijn verdiensten - hebben hem verschillende aanhangers gegeven die het oor van de vorst hebben, mannen van hoge waardigheid en de eersten aan het hof, dank zij wier gunst en positie hij hoopt binnen niet al te lange tijd de oogst te plukken van zijn onderzoekingen en de vrucht van al zijn inspanningen.’ Met deze en nog meer dergelijke complimenten blijft de bisschop van Parijs je in het openbaar eren en prijzen. Ik weet natuurlijk dat hij je die eretitels zeer terecht toekent en niets anders doet dan je in je ware gedaante afschilderen, maar toch, ik denk dat je Zijne Eminentie meer dan gewone dank verschuldigd bent en wel om twee redenen: enerzijds omdat hij, zonder daartoe ook maar enigszins verplicht te zijn, je zo gul en overvloedig een dienst bewees en uit eigen beweging zo open zijn gezindheid jegens jou wereldkundig maakte, anderzijds - en dat moet je niet gering achten - omdat je zo gelukkig bent te worden geprezen door iemand die zo wordt geprezen en opvalt om iedere vorm van deugdzaamheid. Je wordt pas echt geprezen wanneer dat gebeurt door iemand die zelf geprezen wordt. Verder, mijn beste Erasmus, zijn er twee redenen in het bijzonder waarom ik nu getuigenis wil afleggen van de lof die hij over je uitstort. Ten eerste kan ik bij uitstek als een echte en betrouwbare getuige gelden - naar de boeken van Zeus, zoals het gezegde luidtGa naar voetnoot8. - omdat ik meer dan eens aanwezig was toen de bisschop dit onderwerp aansneed, want ik verkeer veel in zijn gezelschap. Hij koestert namelijk niet alleen de geletterden, maar ook mensen met belangstelling voor de letteren, een groep waartoe ik mij - als het de muzen behaagt - ook zou willen rekenen. In de tweede plaats is het volgens mij van groot belang voor jou te weten aan wie je het meest verplicht bent en bij wie je vooral in het krijt staat, zodat je hem dank kunt betuigen voor de | |
[pagina 262]
| |
diensten die hij je bewees of misschien zelfs, als je de kans krijgt, een keer iets terug kunt doen. Ik wist namelijk en meer nog heb ik hiervoor ervaren dat je allerminst ondankbaar van aard bent. Daarbij komt mijn eigen veronderstelling dat jij mijn getuigenis in deze zaak eerder zult geloven dan die van een ander, en daarom zult menen - wat ook zo is - dat ik je, gezien mijn langdurige loyaliteit voor jou en onze wederzijdse vriendschap, het hele verhaal oprecht en open vertelde, zonder er allerlei fraais aan toe te voegen, maar eenvoudigweg als iemand die, zoals men zegt, ‘een vijg een vijg en een schop een schop noemt’.Ga naar voetnoot9. Want ik ben niet iemand, geloof me, die jou op enige manier om de tuin wil leiden of probeer je met valse lof te bewerken en tot zelfaanbidding te brengen. Ik weet namelijk dat jij je daar altijd - tenzij ik me vergis - verre van hebt gehouden. Je hebt altijd dat volstrekt onafhankelijke talent van je gewaardeerd om zijn eigen gaven en verdiensten. Tenzij je misschien - als je me toestaat in dit verband een vers van Homerus te gebruiken - ‘zojuist, vreemdeling, er anders uitzag dan voorheen’Ga naar voetnoot10. en er, sinds de laatste keer dat ik je zag, iets is veranderd in je karakter en de bescheidenheid of liever de openheid die jou aangeboren was. Want je staat me ook heel wel toe je aan je oor te trekken en je een ogenblik te herinneren aan het toenmalige contact en de oude vriendschap tussen ons in Venetië:Ga naar voetnoot11. toen ik me onder mijn dierbare Janus Lascaris - wanneer ik ‘mijn dierbare’ zeg, bedoel ik dat als mijn beste leraar en vader als het ware - op het Grieks begon toe te leggen, nog maar amper ingewijd in het Latijn, en jij ten huize van Aldo Manuzio onder bijval van goden en mensen die uitnemende en onberispelijke proeven van je nog steeds uitzonderlijke kennis van Grieks en Latijn ter beschikking stelde. Daaronder zijn de vierduizend spreekwoorden, een werk dat niet alleen in mijn ogen, maar ook in de ogen van geleerden besprenkeld is met zo'n grote kennis van beide talen, versierd met zulk een veelzijdige belezenheid, gekruid met zulk een charme en welsprekendheid dat, als men de zaak juist en zonder afgunst bekijkt, zelfs uit dit ene werk overduidelijk blijkt hoe ver Erasmus boven alle andere atleten uit de worstelschool der letteren uitsteekt, zoals de trompet meer geluid geeft dan de fluit en krekels meer dan bijen. Ik kan alleen maar zeggen dat een ieder die dat werk niet bewondert, het óf niet heeft gelezen, óf, als hij het gelezen heeft, een ernstig gebrek heeft aan inzicht op dit gebied. Want, als ik dat even terloops mag aanroeren, bestaat er iets wat in geleerdheid, stijl, overvloed, smaak of zuiverheid van Latijn die talloze uitweidingen van jou overtreft? Daarin toon je ons | |
[pagina 263]
| |
Erasmus in zijn ware gedaante, dat wil zeggen een ware Quintilianus tijdens een redevoering. Daarop volgden de Lof der zotheid, het Handboek voor een christensoldaat, het Testament in de beide talen, de Vorstenspiegel, de werken van Hieronymus hersteld en van onecht werk gescheiden, en nog veel andere dergelijke werken. Dierbare muzen! Met wat een bijval, applaus, omhelzingen, kussen zijn die ontvangen door alle liefhebbers hier van verfijnder kennis! Wat anders zou het resultaat van dat alles kunnen zijn dan dat het ons overduidelijk is welk een gezegend talent, kritische zin, verfijnde smaak, goddelijk geheugen, woordenrijkdom, kennis van beide talen, geoefende en verheven stijl, universele kennis hij bezit? Bij God, wie kan langer ontkennen dat Erasmus een onuitputtelijke bron van breed uitvloeiende welsprekendheid in zich draagt die zich vertakt in allerlei boordevolle beekjes die uitkomen bij de groene velden van hen die zich toeleggen op de letteren? Wie kan ontkennen dat men bij zeer veel andere mensen telkens andere uitmuntende gaven en kwaliteiten op het gebied van welsprekendheid vindt, maar dat men in Erasmus een hele berg, een mierenhoop, een oceaan van alle kwaliteiten vindt? Wat mij betreft, zeergeleerde Erasmus, ik begrijp heel goed dat wat jij schrijft alleen voor scherpzinnige lezers is, en dat een zo'n verfijnde maaltijd, geschikt voor een koning, of liever, zulk voedsel voor de goden niet geschikt is voor mijn eetlust. En toch, bij God, hoe zou ik me van zo'n feestmaal kunnen onthouden, hongerig en dorstig als ik ben? Nauwkeurig lees ik en begerig herlees ik al je werken. Ook al heb ik ze al tien keer gelezen, ik krijg er nooit genoeg van en iedere keer opnieuw bewonder ik ze. Waarachtig, hoe vaker, hoe meer van dichtbij en zorgvuldiger ik ze bekijk, hoe meer ze me bevallen, indruk op me maken en me in verrukking brengen. Grote goden! Hoe zouden ze me niet in verrukking kunnen brengen? Kijk naar mijn vriend Deloynes - een man met wie ik vertrouwelijk omga en die ik bijna elke dag zie, vriendelijkheid van zijn kant jegens mij die reeds lang bestaat - en naar Ruzé, wiens welwillendheid jegens mij werkelijk buitengewoon is, vooraanstaande mannen uit de hogere stand, en met een goede naam als het gaat om wellevendheid en literaire smaak. Zij vinden je werken niet alleen indrukwekkend en verrukkelijk, zij worden er zo door gegrepen dat ze alleen Erasmus lezen en Erasmus laten opwegen tegen alle andere moderne schrijvers bij elkaar. Zal het mij spijten dergelijke uitmuntende mannen als voorbeeld te nemen en in hun voetstappen te treden? Om nog maar niet te spreken van Guillaume Budé, een zeer belangrijk man, een uitzonderlijk sieraad voor zijn land en de glorie zonder weerga van de letteren. Vriendelijk als hij is gaat hij met ons drieën vertrouwelijk om en wij vereren hem als onze leraar en als het ware als onze Apollo. Hij krijgt er nooit genoeg van tegen- | |
[pagina 264]
| |
over ons je geleerdheid, je veelzijdige belezenheid, de welsprekendheid en de rijkdom te roemen, en al je geschriften te verheerlijken en te merken met een witte steen, zoals het gezegde luidt.Ga naar voetnoot12. Wij dan, wij volgen Budé op dit punt, zoals op alle andere, die scherpzinnige beoordelaar, iemand die als een magneet is voor ons; zoveel eerbied of ontzag wekt hij bij ons op. Ik heb wel in de gaten, beroemde Erasmus, dat ik met deze wijdlopigheid reeds grote weerzin bij jou heb opgewekt. Je bent immers druk bezet en gewend je schaarse vrije tijd uitsluitend te besteden aan zorgvuldig geselecteerde geschriften. En daarom beëindig ik deze brief. Laat mij eerst echter een ding duidelijk maken: ook al ben ik reeds lang van je gezelschap beroofd en door een grote afstand van je gescheiden, toch draag ik de herinnering aan jou voortdurend bij me als iets heiligs, bemin en vereer ik je evenzeer als wanneer ik tot op de dag van vandaag dagelijks in je gezelschap had verkeerd, de een in aanwezigheid van de ander. Ik ben geen man om, ook al ben ik ver weg van hen, vrienden die ver weg zijn te vergeten of te verwaarlozen en ik heb altijd dat gezegdeGa naar voetnoot13. verwenst dat vrienden die ver weg wonen geen echte vrienden zijn. Toch is mijn grote wens, iets waar ik meer naar verlang dan ik kan zeggen, dat de gezindheid van de koning jegens jou, die zeker niet te verwaarlozen is, en zijn beloftes, die naar mijn mening niet ijdel zullen blijken, jou zullen verleiden, áls enige beloftes dat kunnen, om dan bij ons in Frankrijk te komen wonen. Dit om vele redenen, maar vooral met het oog hierop, dat je gelegenheid krijgt mijn trouw en genegenheid voor jou op de proef te stellen, evenals mijn bereidheid alles met je te delen wat de Fortuin deze nederige persoon die dat niet verdiende, heeft geschonken. Vaarwel en wees mij genegen die jou zeer genegen is Parijs, 6 april 1516 |
|