De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 4. Brieven 446-593
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 256]
| |
Budé aan Erasmus, gegroetIk heb twee brieves van je ontvangen, het ene half in het Grieks, zonder dag en jaar; het andere geschreven op Maria-Boodschap.Ga naar voetnoot1. Ik heb het eerste al beantwoord met de opmerking dat ik toen niet kon antwoorden omdat ik nog niets zeker wist. Op het tweede heb ik nauwelijks iets te antwoorden, vanaf de dag waarop ik je briefGa naar voetnoot2. aan de koning gaf tot nu toe. Het hof was niet in de stad, de koning reisde voortdurend rond en draafde zelfs op plaatsen waar de herten hun gewei afschudden;Ga naar voetnoot3. ik kon niet al die tijd op het platteland verblijven. Tot ik weer de manGa naar voetnoot4. tegen het lijf liep die me zou introduceren bij de koning op weg naar de kerk. Toevallig was ook de biechtvader, Guillaume Petit, aanwezig en hij meende dat dit het moment was om de koning te spreken - dit beviel me niet, want ik deed het liever zonder al die zwermen vliegen. De koning was toen in het district Saint-Maur,Ga naar voetnoot5. waar ik een nog niet voltooid landhuis heb. Toen hij wist wie ik was, zei hij: ‘Waar is de brief van Erasmus die ik je vroeg te vertalen?’ Ik haalde hem te voorschijn, waarop hij zei dat hij hem zou lezen en zijn weg vervolgde naar de mis. Op de terugweg ontmoette ik hem tegen mijn zin opnieuw, in gezelschap van Guillaume Petit en de man die mij introduceerde, een vriend van mij en een groot aanhanger van jou, die uitkeek naar je werken alsof je inderdaad hoveling zou worden. (Ik liet hem en een paar anderen in hun waan; onder hen in het bijzonder de manGa naar voetnoot6. die de koning in zijn jeugd de eerste beginselen van de grammatica onderwees - hij is degene die mij begeleidde en mij het eerst introduceerde bij de koning.) De koning zei: ‘Wat zijn de bedoelingen van Erasmus? Want dat staat niet duidelijk in de brief aan mij.’ ‘Zeker, sire,’ antwoordde ik, ‘dat staat niet duidelijk in de brief aan u.’ ‘Was hij niet wat duidelijker in zijn brief aan jou?’ Ik antwoordde overeenkomstig de situatie en zoals, naar mijn mening, het beste uitkwam voor wat wij heimelijk hadden afgesproken, toen een van de twee die erbij stonden, namelijk de vroegere onderwijzer van de koning, het woord nam: ‘Sire, als u hebt besloten Erasmus naar uw koninkrijk te lokken, dan zal die man - hij wees naar mij - er beter in slagen dan wie dan ook, want zij kennen elkaar goed en zijn zeer bevriend.’ Ik had me immers in het gesprek laten ontvallen dat ik dat voor elkaar zou krijgen vanwege onze vriendschapsband als ik inderdaad had vastgesteld dat de houding van de koning eerzaam en adequaat was. Dat was mijn plan sinds ik je brief in het Grieks had ontvangen, maar ik heb het | |
[pagina 257]
| |
toen voor me gehouden, om niet je besluit te verraden en de huidige stand van zaken. Dat had je me immers uitdrukkelijk gevraagd. Maar toen hij dat zei, wendde de koning zich tot mij en zei: ‘Wat zeg jij ervan?’ ‘Sire,’ zei ik, ‘als u me volmacht geeft contact op te nemen met Erasmus en hem eenmalig te schrijven, dan durf ik te garanderen dat hij genoeg om me geeft om mijn voorstel niet te verwerpen.’ Hij antwoordde: ‘Ik wil dat je dat doet,’ en ging daarop dadelijk weg voor de maaltijd, zonder mij ook maar enige zekerheid te hebben gegeven. Ik zei toen nogal somber tegen mijn gezelschap dat ik Erasmus hierover nooit zou schrijven als men hem geen verdere garanties gaf; dat immers niet zodanige verwachtingen waren gewekt dat men daarom een verplichting niet zou nakomen. Gisteren ben ik voor jou de bisschop van ParijsGa naar voetnoot7. wezen opzoeken en ik heb drie uur moeten wachten voordat hij zijn belangrijke en moeilijke zaken had beëindigd. Ik heb hem alle mysteriën geopenbaard en hem zelfs je brieven laten zien. Het zou te veel tijd in beslag nemen je alles te vertellen; maar in het kort dit: hij is je buitengewoon genegen, laat zijn bijval openlijk blijken en laat aan tafel om het andere woord je naam vallen. Iedere keer dat het gesprek op zaken van dien aard komt, zegt hij dat hij zijn best zal doen en me op de hoogte zal houden. Kortom, de toestand hier biedt niet al te veel hoop maar anderzijds denk ik dat de zaak niet helemaal verloren is. Aangezien ik morgen, of misschien vandaag nog, vertrek, wilde ik je dit schrijven om je de gelegenheid te geven de situatie ginds te verkennen en raad in te winnen over de situatie hier. Ik kan niet nalaten er dit aan toe te voegen. Bij God, dikwijls komt het bij me op de literatuur, waarvoor ik vroeger zo enthousiast was en waar ik bovenal van hield, vaarwel te zeggen; want die heeft me ziek gemaakt en ook nog die ellendige armoede bezorgd. Als het je goed dunkt, schrijf dan aan de bisschop van Parijs. Misschien zal ik je ook een keer de raad geven opnieuw aan de koning te schrijven, als ik merk dat de zaak niet door vergeetachtigheid is blijven liggen. Ik zal niet terugkeren voor 22 of 24 april. Je oud-leerling Germain de Brie, aartsdiaken van Albi, behoort tot je trouwste aanhangers. Op het ogenblik is hij secretaris van de koningin. Ik kon hem maar met moeite de brief die je mij schreef, weer afhandig maken. Hij kent beide talen en ik zou zeer op hem gesteld zijn als hij niet meer om jou gaf dan om mij. Vaarwel. Parijs, Palmpasen |
|