De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 4. Brieven 446-593
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 253]
| |
566 Aan Leo X
| |
Erasmus van Rotterdam aan Leo, waarlijk de hogepriester, gegroetZoals in alles, zeer gezegende Vader, overtreft uw ongelooflijke goedheid en vroomheid niet alleen mijn verdiensten, maar ook mijn verwachtingen. Het beperkte en bescheiden verzoek waarmee ik u vol schroom benaderde, hebt u in uw goedgunstigheid overvloedig en genereus ingewilligd. En u wilde niet voor mij verborgen houden aan wie ik een zo grote weldaad te danken had, terwijl ik wenste voor alles aan Uwe Heiligheid alleen dank verschuldigd te zijn. Ik wist dat de katholieke koningGa naar voetnoot1. mij in een brief bij u had aanbevolen, maar voor iets anders,Ga naar voetnoot2. en hij deed dat niet alleen in mijn afwezigheid, maar ook zonder dat ik er iets vanaf wist. De koning van Engeland was ik dank verschuldigd om vele andere redenen, maar zijn steun in deze zaak was mij geheel en al onbekend. Ik begrijp maar al te goed, Heilige Vader, wat een zware en meervoudige last ik nu op mijn schouders tors. Eerst moet ik met handen en voeten ernaar streven dat ik het geschenk dat Uwe Heiligheid mij heeft vergund, zó gebruik dat het de gever en de ontvanger waardig is. Dan moet ik ervoor zorgen dat ik althans in enig opzicht de aanbeveling van zo grote vorsten waarmaak, want u wilde hen laten delen in de | |
[pagina 254]
| |
gunst die u mij bewijst. Ten slotte is het mijn taak om, ik wil niet zeggen met een wederdienst - want wie kan Christus of wie Hem het meest nabij is, de paus, een wederdienst bewijzen? - maar althans met een blijk van een dankbaar gemoed recht te doen aan de grootte van de weldaad die u me bewijst. Dit op zichzelf is, zo merk ik meteen al, heel lastig. Vervolgens moet ik recht doen aan de luister van Leo, zozeer in ieder opzicht de grootste dat hij zover uitsteekt boven de pausen als de pauselijke waardigheid uittorent boven alle andere stervelingen. Dit is nog veel lastiger. Of ik daarin zal slagen, weet ik niet, maar ik zal er in ieder geval naar streven op een manier dat iedereen begrijpt dat het mij alleen aan krachten ontbreekt, als ik tijd van leven heb. Ik wens mij geen langer leven toe dan nodig is om voor het nageslacht de goddelijke kwaliteiten en verdiensten van de goede en grote paus Leo te vereeuwigen. Iemand die een moeilijk werk aanvat heeft minder kans te zullen falen wanneer hij het met graagte aanvat en zich tegelijk bewust is van de zwaarte van de taak die hij op zich heeft genomen. Als mijn krachten niet toereikend zijn en me in de steek laten, zal ik een beroep doen op mijn hulptroepen, de geleerden, van wie niemand zal ontkennen zeer veel verschuldigd te zijn aan uw vroomheid als redster van de algemene vrede, die altijd de voedster was van eervolle studie. Ondertussen wil ik mijzelf, privé, gelukwensen dat ik de goedkeuring heb verworven niet alleen van een paus, maar van Leo, door zijn gaven de grootste onder de grootsten; maar ook wil ik, waar het gaat om het algemeen belang, onze eeuw gelukwensen, waarvan ik verwacht dat het een gouden eeuw zal zijn, als er ooit een gouden eeuw heeft bestaan. Want ik voorzie dat in deze eeuw, onder uw gelukkige leiding en door uw heilige wijsheid, drie van de voornaamste zegeningen aan het mensenras worden teruggegeven: die waarlijk christelijke vroomheid die in velerlei opzicht in verval is geraakt, de schone letteren, deels verwaarloosd tot nu toe, deels bedorven; en ononderbroken eendracht binnen de christelijke wereld, de bron en oorsprong van vroomheid en geleerdheid. Dat zullen de onsterfelijke trofeeën zijn van Leo x die, voor altijd opgeslagen in de werken van de geleerden, uw pontificaat en uw geslacht glans zullen verlenen. Ik bid de goede en almachtige God dat Hij deze gezindheid onveranderd bij u laat blijven en u zo lang mogelijk bij ons laat blijven, zodat Leo pas dan naar de hemel terugkeert als hij de menselijke zaken overeenkomstig zijn wil heeft geregeld. Brussel, 1516 |
|