De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 4. Brieven 446-593
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 251]
| |
de dood mijn faam zou wegzinken in het water van de Lethe, maar dat ook tijdens mijn leven mijn naam in duisternis werd gehuld en volledig werd uitgewist. Maar jij, een zoon van de faam, trekt je mijn gegronde klacht aan en schenkt me onsterfelijkheid door twee brieven van je,Ga naar voetnoot1. tegen de zin van Minerva en de wil van het lot. Want als jouw geschriften, die de dood niet kennen, mij noemen, wie zal dan nog twijfelen aan de onsterfelijkheid van mijn naam? Maar luister! Ik ben, om eerlijk te zijn, veel eerzuchtiger dan ik kan uitdrukken of jij kunt geloven. Want mijn grootste wens is dat de mensen van tegenwoordig niet weten dat je op grond van je karakter veel om vriendschap geeft en geen maat houdt in het prijzen van je vrienden. Maar je zult wel gemakkelijk het nageslacht misleiden, want het zal erkennen dat je een in alle opzichten onfeilbaar oordeel hebt in literaire zaken, en er daarom ook van overtuigd zijn dat je naar waarheid je vrienden prees. Verleid door deze hoop was ik onverschillig voor de schroom die je elegante brieven me bezorgden. Het is natuurlijk zo dat mensen die ons allebei kennen en jouw brieven lezen, in mij een kraai zullen zien, getooid met de veren van een pauw. Het nageslacht echter zal beweren dat ik een pauw ben geweest en mij voor gelukkig houden door een zo groot man te zijn geprezen tot grote vreugde van mijn schim. Ik bied je dan ook mijn onsterfelijke dank aan, onsterfelijk geworden door jouw weldaad, omdat je me redde van de onrechtvaardige vergetelheid. Voor de eervolle vermelding in je brief aan BudéGa naar voetnoot2. zal ik, zodra het in mijn vermogen ligt, graag iets terugdoen. Op het ogenblik ben ik zo overstelpt met allerlei zaken en houdt Sicilië me zo bezig dat ik nauwelijks tijd heb om adem te halen. Als ik me eraan heb kunnen ontworstelen, zal ik naar je toe komen om de derde te zijn in de vriendschap van Erasmus en Pieter Gillis, het mooiste en meest gewenste wat mij kan overkomen. Stuur mij intussen, alsjeblieft, een brief, een die zo lang mogelijk is. Want hoe langer je brieven zijn, hoe meer ik ervan geniet en het bijzondere eraan is dat men er nooit genoeg van krijgt en dat ze de last van mijn bezigheden onmiddellijk verlichten. Vaarwel, jij die stellig de grootste bent op het gebied van beide talen, en blijf me genegen zoals altijd. Doe de hartelijke groeten aan Pieter Gillis. Vanuit Brussel, in haast, 1 april 1517 |
|