De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 4. Brieven 446-593
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd563 Van Johann Oecolampadius
| |
[pagina 249]
| |
Frygiërs,Ga naar voetnoot1. te laat in hoe rijk ik was in Bazel, wat voor genoegens ik daar onder mijn bereik had! Maar gedane zaken nemen geen keer. Je zult genoeg aanwezig zijn, als ik weet dat jij er van overtuigd bent dat naar de geest niets ons kan scheiden. Op een andere manier is je heroïsche kracht nog hier en leeft voor de ogen van mijn hart - vergeef me de Hebreeuwse metafoor - je liefde leeft, je grootheid vlamt, je zoetvloeiende welsprekendheid streelt nog steeds mijn oren, talloze spreekwoorden van je klinken me tegemoet, loftuitingen van de grootste mannen zijn hoorbaar, van More, de staatsman, en van Colet, de geestelijke. Je uitspraken weerklinken, vooral die ene, die onvolprezen, die voortreffelijke uitspraak dat men in de Heilige Schrift niets moet zoeken dan alleen Christus. Dat alles staat me zo helder voor de geest dat ik, naar het me lijkt, nog steeds aan je lippen hang en dat ikzelf mezelf niet nader ben dan jij. Soms vergeet ik mijn eigen geringheid omdat ik meer opga in bewondering voor jou, zo vaak als ik dat kleine, maar heilige en zeer zoete onderpand van je vriendschap, het begin van het evangelie volgens Johannes, kuste en me, door het aan te raken - er is geen heiliger eed mogelijk voor een christen - aan Erasmus wijdde. Ik was van plan het aan mijn moeder te geven, maar Erasmus betekende te veel voor me. Ik had het vastgehecht aan mijn kruisbeeld, waarvoor ik mijn gebeden uitstort om jou en je lot aan Hem aan te bevelen - want daar vroeg je om en dat eist de liefde - en de herinnering aan jou zelfs op gewijde momenten niet te laten vervagen. Ik was evenwel zo onvoorzichtig het kleinood aan vrienden te tonen, me erop beroemend dat het van een zeer lieve vriend afkomstig was; zo kon een of andere harpij het stiekem wegnemen, tot mijn grote verdriet, maar zonder gevaar dat ik je zal vergeten. Ik was van plan ook het briefje dat je me, meen ik, vanuit Spiers schreef,Ga naar voetnoot2. eraan vast te spelden, maar ik was bang voor dieven; nu lees ik het steeds opnieuw, in het geheim, het af en toe bedekkend met kussen. Waartoe dit alles? Hoe zou ik ooit dat schitterende getuigenis van je vriendschap en sieraad daarvan kunnen vergeten, waarin je me jouw Theseus noemt?Ga naar voetnoot3. Een zo grote last, om het woord eer te vermijden, kan ik moeilijk dragen, maar ik weet heel goed wat ik bij mijn afscheid beloofde, namelijk dat ik alle mogelijke moeite zou doen om de woorden van Erasmus over Oecolampadius niet ijdel te laten zijn. Ik probeer het, misschien zonder succes. De onvruchtbare Minerva ontzegt mij veel, en verder mijn twijfelachtige conditie. En toch heeft die slechte gezondheid zijn goede zijde, want zij | |
[pagina 250]
| |
kluistert me aan huis met gouden boeien. Ik ben nu bezig de interpretaties van Hieronymus te vergelijken met de Hebreeuwse handschriften, die ik vrijwel voortdurend in handen heb. Er is een jongeman bij me, Johann Brenz, met evenveel belangstelling als enthousiasme voor ieder soort wetenschap, die je zeer bewondert. Wij zijn bezig een index te maken op de authentieke werken van Hieronymus. Ik houd me ook bezig met een tragedie, Nemesis Theophili,Ga naar voetnoot4. maar ze vordert langzaam en het einde van de tweede akte is nog niet in zicht, hoewel er al bijna vijftienhonderd verzen zijn. Ik ben iets begonnen wat mijn bescheiden talent te boven gaat en ik twijfel wat haar lot zal zijn. Daar moet ik het maar niet over hebben, omdat ze zich anders op de spons stort.Ga naar voetnoot5. Maar indachtig mijn belofte moest ik het je wel zeggen. Ik zal immers mijn best doen - moge God mij het toestaan - dat Erasmus niet lichtvaardig Oecolampadius heeft geëerd. Philipp Melanchthon schrijft me geregeld brieven. Hij denkt altijd aan je, bewondert je, vraagt steeds weer hem bij jou aan te bevelen; hij verdient ten volle de genegenheid van Erasmus en eens zal hij, door zijn welsprekendheid, zijn verstand, zijn geleerdheid en zijn leefwijze, een tweede Erasmus zijn. Als er iemand is in de Duitse landen om een tweede Erasmus te worden, dan is hij het. Ik twijfel er niet aan dat Beatus, beter dan ik, zijn invloed bij jou heeft aangewend ten gunste van hem. Mijn dierbare Erasmus, je moet in gedachten houden dat ik je deze brief schrijf, niet als een retor, maar als een vriend die wars is van iedere schijnheiligheid, en dat jij altijd bij mij bent. Vaarwel, mijn beste Erasmus, in het Hebreeuws ateret rochi: kroon op mijn hoofd. Vanuit mijn geboortegrot in Weinsberg, 27 maart 1517 |
|