De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 4. Brieven 446-593
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd560 Van Petrus Mosellanus
| |
[pagina 244]
| |
Engelsman die zowel door zijn voorouders als door zijn kennis van de beide literaturen niet alleen in zijn eigen land maar ook in ons Duitsland zeer beroemd is, het willige paard nog eens de sporen.Ga naar voetnoot1. In onze gesprekken over de literatuur hield hij immers niet op om, zodra uw naam ter sprake kwam - wat dikwijls gebeurde - mij te overreden en aan te sporen om me bij uzelf te introduceren. Het zou u niet onwelkom zijn en ik zou het niet hoeven te betreuren, omdat er immers geen vriendelijker en toegankelijker mens bestaat dan u, zelfs niet onder de gewone mensen. Bovendien zei Croke dat hij zo'n goede band had met Erasmus dat mijn brief in elk geval hierom een eervol onthaal zou vinden omdat hij hem afleverde, want hij maakte zich toen gereed om naar zijn vaderland terug te keren. Door deze aansporingen aangevuurd greep ik mijn pen, schreef dit zo goed ik kon en gaf het aan Croke die het bij u zou bezorgen. Mocht ik daaraan verkeerd gedaan hebben, dan zult u Croke inzake mijn schuld vergeven; hij was immers, zoals de Grieken zeggen, de coryfee van deze stoutmoedigheid. Verder moet u iets toeschrijven aan mijn genegenheid voor u; hoe groot zij is kunt u gemakkelijk daaruit afleiden dat zij, terwijl zij doorgaat zich bij u in te dringen, zelfs het masker van de brutaliteit heeft willen dragen. Ten slotte, als zelfs dat niet tevredenstelt, neem ik mijn toevlucht tot Theophrastus die deze - als u dat zo wilt noemen - onbeschaamdheid van mij waarmee ik uw vriendschap zoek met een eervoller interpretatie zal bemantelen en zeggen, in een citaat bij uw geliefde Plutarchus, dat vrienden vooral hun vrienden met elkaar dienen te delen.Ga naar voetnoot2. Ik deel zo vele vrienden met u, en geen gewone, dat men een lijst van hen zou kunnen aanleggen: Reuchlin, de alfa van de geleerden, Willibald Pirckheimer, een zeer geëerd man onder de gestudeerden, Philipp Melanchthon, naar uw oordeel wel de voortreffelijkste jongeman. Als u al deze vrienden niet afwijst, duld dan althans dat ook Mosellanus, door hen hiervoor al aanvaard, wordt toegelaten tot de lijst van degenen die oprecht uw werken bewonderen en popelen van verlangen u, schrijver ervan, lief te hebben. Vaarwel, sieraad zonder weerga van onze tijd. Vanuit Leipzig, waar ik naar vermogen college geef in het Grieks en Latijn, 24 maart |
|