De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 4. Brieven 446-593
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd559 Van Sebastiano Giustiniani
| |
[pagina 241]
| |
mij, Erasmus, beroven van je prettige gezelschap waarvan ik langer hoopte te genieten, je kunt me beroven van je brieven, je kunt me beroven van de zoete heerlijkheden van je genie, maar je zult tenminste nooit jouw gedachtenis en de dierbare herinnering aan onze vriendschap, die ik zolang ik leef zal bewaren, kunnen wegvegen of uitwissen. Daarmee zal ik me in leven houden, als je me geen ander voedsel toestaat. En ik meende te moeten doen wat ouders, beroofd van hun dierbare kinderen, plegen te doen: aangezien zij niet meer met hen kunnen omgaan, doorlopen ze in gedachten wat ze deden, roepen ze terug in de herinnering wat ze zeiden, laten ze een schilderij maken, om zowel door de herinnering aan hun daden als het bekijken van hun beeltenis het verlies zoveel mogelijk te verzachten. En zo neem ik - aangezien de omgang met jou niet mogelijk is - mijn toevlucht tot dat goddelijke werk van je, de Adagia, lees en herlees brieven van je aan paus Leo, aan wie je de herboren Hieronymus - zoals je zegt - hebt opgedragen,Ga naar voetnoot1. verder aan enkele kardinalen en ten slotte die aan je mecenas, de aartsbisschop van Canterbury.Ga naar voetnoot2. Hem zie ik overal door jou met zoveel toewijding afgeschilderd en zo kunstig uitgebeeld, dat zijn reputatie zo groot is als die jij hem door de bekwame en kunstige uitbeelding verschaft. Hoezeer is dit in beider voordeel: van hem, omdat het hem ten deel viel door jou beroemd gemaakt te worden, en van jou, omdat jij de keus maakte door hem beroemd te maken beroemd te worden. Door te waken over zijn roem, zorg je voor je eigen onsterfelijkheid. Het is echt buitengewoon wat, en van hoeveel gewicht het is dat uit jouw vruchtbare werkplaats komt; aangezien je voorstelt de aartsbisschop van Canterbury, een man als ieder ander onderhevig aan ons gezamenlijke lot en ingeperkt binnen de grenzen van Engeland, als een godheid te verheerlijken en hem onsterfelijk maakt en zijn naam verspreidt over de hele wereld. Hij verdient dat inderdaad omdat jij vindt dat hij ten volle jouw aambeeld, jouw ijver en jouw inspanningen verdient. En het is hem uitstekend vergaan, zou ik zeggen, dat hij zo'n Phidias, zo'n Apelles en Pyrgoteles heeft getroffen om hem te beeldhouwen, te schilderen en in brons te gieten. En hoewel hij al helder schijnt door zijn eigen licht, zal toch niemand ontkennen dat hij nog helderder schijnt dank zij jou en de glans van jouw voortreffelijkheid. Ook ik had en heb zoveel achting voor hem als hij, naar mijn mening, verdient en dat is heel veel. Maar nu jij hem door je studies vorm hebt gegeven, is het verbazingwekkend hoe jij hem in mijn hart hebt verankerd, niet als een op koper gegraveerd of uit marmer gehouwen | |
[pagina 242]
| |
portret, waarin onze bewondering alleen maar uitgaat naar het vakmanschap van de kunstenaar; jouw manier van beeldhouwen toont de voortreffelijkheid niet alleen van de kunstenaar maar ook van zijn model, en vervult de beschouwer met genegenheid voor jullie beiden. Ik houd nu zoveel van die man en vereer hem zo dat het lijkt of ik hem voordien nauwelijks mocht. En ik bewonder jou in zo hoge mate dat ik amper kan geloven dat je een sterfelijk mens bent. Ik heb ook geen enkele reden om mijn oordeel te herzien als ik vind dat zulke mannen respect verdienen. De een immers wordt vereerd en bewonderd door de hele wereld om zijn grote kwaliteiten en zijn bewonderenswaardige geleerdheid en wijsheid, zoals jij ze beschrijft. De ander mag om zijn kennis van de vrije kunsten, de integriteit van zijn karakter en zijn onvergelijkelijk literair talent met niemand worden vergeleken en moet worden beschouwd als een werkelijk ongekend wonder van deze tijd. En om terug te keren tot het onderwerp waarvan ik al ben afgedwaald, met deze kruimels voed ik me, aangezien je me berooft van de dagelijkse geneugten van je tafel; nippen zal ik van het zuivere vocht, tenzij je me iets wilt geven van je Falernische wijnGa naar voetnoot3. waarvan je bekers vol voor jezelf houdt. Daarmee kun je de schade die het gemis van je gezelschap veroorzaakt, vergoeden en ik zal er zoveel van drinken als nodig is om me van dit onrecht te vrijwaren. Ondertussen zal ik wat je uit de rijke schatkamer van je bibliotheek bij mij wilde achterlaten steeds weer doorlezen, koesteren en zorgvuldig bewaren, uit vrees dat na jou verloren te hebben, een ander ongeluk me treft, dat ik niets meer van je heb om te lezen. Ik verwacht niet dat je zelf komt, tenzij het in het belang van jou of je bezigheden is hierheen te komen. Ik vraag niets van alles waarover je beschikt, want ik heb niets nodig; ik vraag slechts een brief van je, om daaruit die aardigheden van jou als vrolijke bloemen uit een lieflijke weide te kunnen plukken en met de daaruit verkregen kransen, de beloning van geleerde hoofden, mijn geest te kunnen voeden en mijn droefheid genezen. Wanneer je misschien meent dat dergelijke dingen bij mijn kwaal volstrekt niet baten omdat ze van nature helemaal geen kracht hebben om ziekten te genezen daar ze de voornaamste kwaliteiten ontberen waaraan medicijnen hun kracht ontlenen, denk je misschien dat ik om een waardeloos geneesmiddel vraag. Dat zou niet onredelijk zijn, mijn beste Erasmus, als je veronderstelt dat ik lijd aan hoofd- of maagpijn, of gehinderd word door kortademigheid, gekweld word door buikkrampen of diarree heb die moet worden gestopt. Het zijn niet dergelijke kwalen die me pijnigen, maar een ziekte van de geest. Tel- | |
[pagina 243]
| |
kens voel ik de hevige pijn van jouw afwezigheid, die ongetwijfeld zal ophouden zodra ik ophoud je lief te hebben. Maar hoe kan ik, zo lang ik leef, ophouden je lief te hebben, tenzij ophoudt te bestaan wat ik in jou liefheb? Aangezien ik het echter zonder jou die me rijkelijk kan voorzien van wat ik liefheb, moet stellen, heb ik stellig reden tot klagen. Maar ik klaag niet omdat ik iets liefheb wat ik mis, ik klaag omdat ik mis wat ik liefheb. Jij echter zult zonder twijfel mijn Aesculapius zijn. Jij zult als een bekwaam arts mijn ziekte genezen, als je me geeft wat ik liefheb, maar je zult nooit de oorzaak van mijn pijn kunnen wegnemen, als je niet geeft wat ik liefheb. Mijn pijn zal mij immers verlaten als liefde jou aan me teruggeeft. Tot zover stond het vrij te schertsen. Maar wat verborgen onder deze grappen zit, moet je serieus nemen. Ik wens niets liever van jou dan een brief, of welke andere producten jouw werkplaats ook voortbrengt, die ik dikwijls de heerlijkheden van het Latijn pleeg te noemen. Er is geen reden om me niet een brief te gunnen waaruit ik kan opmaken hoe het jou naar lichaam en ziel vergaat en op welke manier het lot met jou omgaat. Ik kan niet anders dan de huidige tijd betreuren, die jou niet de behandeling geeft die je naar mijn mening verdient: het licht wordt niet onderscheiden van de duisternis, maar de lauwerkrans wordt onderworpen aan het goud, en daglicht wordt verspild aan wie de olie van zijn lamp verspilt. Als ik kon leven zoals ik zou willen, mijn beste Erasmus, en als de fortuin zou blazen om mijn zeilen strak te spannen en bol te laten staan, zou ik ervoor zorgen dat je niet de beroemde aartsbisschop van Canterbury je grootste weldoener zou noemen, maar dat jijzelf door anderen hun weldoener zou worden genoemd. Vaarwel. |
|