555 Van Willibald Pirckheimer
Neurenberg, 20 maart 1517
Willibald Pirckheimer aan Erasmus, gegroet
Hoewel ik geen reden heb, mijn geleerde Erasmus, om je een brief te schrijven, wilde ik, om onze pas ontloken vriendschap niet te laten wegkwijnen, iets schrijven zodat je begrijpt dat de herinnering aan jou allerminst uit mijn geheugen gewist is. Ik hoor dat je een nieuw werk hebt voltooid en spoedig naar Bazel zult vertrekken om het aan de drukkers te geven. Ik vroeg je eerder al om, als het je schikte, ook bij ons langs te komen. Ik herhaal dit nu en ik vraag je nogmaals om, als je zo lang tijd hebt, je vrienden, waarvan je er een groot aantal hebt verworven door je kennis en je karakter, te komen opzoeken en je aan hen in persoon te tonen. Ik ben er tamelijk zeker van dat je er geen spijt van zult krijgen, want behalve dat je al je vrienden een genoegen zult doen, zul je ook veel zien wat je zal interesseren; vooral een staatsbestel zoals je dat - laten anderen het me niet kwalijk nemen - in de Duitse landen nog niet hebt gezien. En verder, ook al werd deze streek in de afgelopen jaren vanwege de talloze oorlogen onveilig gemaakt door plunderaars, nu is alles rustig en vrij van gevaar zodat je niet voor je veiligheid hoeft te vrezen. Zorg daarom dat wij onze wens in vervulling zien gaan; niets aangenamers kan ons overkomen. Vaarwel, mijn voortreffelijke Erasmus, je leven en welzijn zijn een zegen niet minder voor alle geleerden dan voor jezelf; schrijf eens wat je plannen zijn. Nogmaals, vaarwel.
Neurenberg, 20 maart 1517