De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 4. Brieven 446-593
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |
554 Van Hieronymus Dungersheim
| |
[pagina 234]
| |
wen als ‘een soort richtsnoer bij het oplossen van de kwestie, overal in de Schrift, in welk opzicht de Heer minder is dan de Vader en in welk opzicht gelijk aan de Vader, enz.; want Augustinus zelf suggereert dat de Apostel op die plaats duidelijk instemde met dit onderscheid.Ga naar voetnoot2. Ook Hieronymus in de versie die hij van aantekeningen voorzag en die door u verbeterd is uitgegeven, schrijft deze tekst van de Apostel neer in de woorden die door de Kerk gebruikt worden en zegt in zijn commentaar: ‘Velen vatten deze passage zo op dat Christus Zichzelf vernederde volgens Zijn goddelijkheid, volgens Zijn gestalte namelijk, volgens welke Hij de Hem toekomende gelijkheid met God, die hij van nature bezat, zich niet als roof toeëigende. En Hij ontledigde zich, zich niet ontdoende van de substantie, maar afziende van de eer door zelf de gestalte van een slaaf aan te nemen, dat wil zeggen: een menselijke natuur’.Ga naar voetnoot3. Evenzo Hilarius die, zoals Hieronymus tegen Rufinus zegt, ‘de Homilieën van Origenes over Job vertaalde’ enz.,Ga naar voetnoot4. die ook uitgebreid gebruik maakte van de Griekse homilieën in zijn eigen Latijnse werken. In zijn boek tegen keizer Constantius, die een ariaanse ketter was, schrijft hij onder andere: ‘u verbiedt dus dingen te zeggen die niet in de Schrift staan, en toch gebruikt u zelf dingen die niet in de Schrift staan en zegt u niet de dingen die in de Schrift staan. U wilt dat men de gelijkenis van de Zoon met de Vader predikt, om niet te hoeven luisteren naar de Apostel wanneer die zegt: “die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, maar zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen”. Christus rooft niet wat al van hem was, dat wil zeggen het zijn in de gestalte Gods. Het gelijk zijn aan god is niet het zijn in de gestalte Gods als niet het gelijk zijn aan de mens is het zijn in de gestalte van een dienstknecht. Maar als Christus in de gestalte van een dienstknecht een mens is, wat anders is hij in de gestalte Gods dan God? U wilt dus daarom dat gelijkenis wordt gepredikt, omdat uw geloof niet inhoudt: “En alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God de Vader”.Ga naar voetnoot5. O bedrieglijke bekoorlijkheid,’ enzovoort.Ga naar voetnoot6. Denkt u dat Constantius, die een Griek was, en een aanhanger van Arius en die arianen had om te beoordelen wat er tegen hem werd geschreven - denkt u dat hij dit kon negeren, tenzij deze betekenis, die door de heiligen wordt | |
[pagina 235]
| |
afgeleid uit de passage in de Apostel, definitief vastlag in het Grieks? Bij een verandering daarvan zouden zelfs eenvoudige mensen op grond van soortgelijke passages vermoeden dat het in strijd met de heilige leraren is. Om het kort te houden, laat ik anderen weg: Ambrosius - die het meeste vertaalde uit het Grieks - in zijn brief aan bisschop Sabinus,Ga naar voetnoot7. paus Leo - die ook Grieks kende - in een brief aan de Griekse keizer,Ga naar voetnoot8. paus Gregorius over Job,Ga naar voetnoot9. Rufinus - wiens grote kennis van het Grieks welbekend is - in zijn verklaring van het credo.Ga naar voetnoot10. Al deze mensen en vele andere gebruiken deze versie en citeren haar in deze betekenis, of die betekenis volgt eruit alsof ze al geciteerd was. Het belangrijkste: wie kan eraan twijfelen dat de kerk van Rome deze interpretatie volgde vanaf de oudste tijden, ziende dat veel heiligen die hem volgen meer dan duizend jaar geleden leefden? Evenmin staat vast dat in onze tijd zij die, van geboorte Grieks, ook lidmaat zijn geworden van de Latijnse kerk, onder wie kardinaal Bessarion, een groot kenner van beide talen, hebben verklaard dat deze passage, die in de liturgie wordt gelezen, verbetering behoeft. Ook Valla maakte in zijn aantekeningen geen verandering waar het deze passage betrof, behalve dat hij sentiat en unusquisque een betere vertaling vond dan het meervoud sentite en singuli,Ga naar voetnoot11. en dat hij zei dat in de meeste Griekse handschriften stond: ‘Let op’ (skopeite). En wat Lefèvre d'Etaples heeft gaat niet in, denk ik, tegen de mening van de heiligen zoals boven aangegeven. Daarvoor lijkt ook alle reden te zijn: want het is duidelijk dat de arianen, die de goddelijkheid van de Redder belagen, anders een niet geringe opening zouden hebben voor hun dwaling. Want als - zoals volgens het inzicht der heiligen staat in het evangelie van Johannes, hoofdstuk 5 - de Zoon gelijk is aan de Vader, en toch niet aan Hem gelijk is volgens Zijn aangenomen natuur,Ga naar voetnoot12. hetgeen niemand betwist, zal hij gelijk zijn aan Hem volgens Zijn goddelijkheid. En als dus wat de Apostel zegt over de gelijkheid niet betrokken moet worden op de goddelijke natuur, zoals u voorstelt, waarom verkondigt hij die dingen ten overvloede? Waarom deden de heiligen die Grieks kenden dat, als ze de woorden van de Apostel gebruikten in de verkeerde zin, in zaken van geloof en tegen de arianen, die in hun misvatting de gelijkheid waarover we spreken ontkenden? Of, als de Apostel bedoelt dat het niet volgens de gestalte van zijn goddelijkheid was dat | |
[pagina 236]
| |
Christus zichzelf gelijk dacht aan God, om geen roof te plegen, volgt daaruit dat hij in substantie niet dezelfde is als God de Vader, wat het zuiverste arianisme betekent. Want de arianen, van wie de meesten Grieks waren, konden op grond van de Schrift niet ontkennen dat Christus God is en zij beleden ook dat hij lijkt op de Vader. Maar zij bazelden onzin over een God die minder is dan de Vader, namelijk volgens een deelachtig zijn aan de goddelijkheid, en gelijkend op Hem volgens nabootsing, ver boven ieder ander en toch niet consubstantieel. Als daarom gezegd wordt dat Christus niet wilde denken dat Hij gelijk was aan de Vader, om geen roof te plegen, aangezien dit, zoals gezegd, overduidelijk de menselijke natuur betreft - en dat ook niet behoorde te gebeuren, zal men het op de goddelijke natuur gaan betrekken, wat, zoals ik heb gezegd, arianisme betekent. Het lijkt er daarom op dat we de heiligen moeten volgen en dit op de goddelijke natuur betrekken, dat zijnde in de gestalte Gods Hij geen roof pleegde, volgens dezelfde goddelijke natuur dat hij gelijk was aan de Vader. Ten slotte als Hij het Gode gelijk zijn roof had geacht, dan lijkt het of Hij aan zijn goddelijkheid afbreuk heeft gedaan, want in waarheid is Hij gelijk aan God. Want Christus is één en als dat eenmaal duidelijk is, is het helemaal correct te zeggen ‘Deze mens is gelijk aan God’, namelijk volgens Zijn goddelijke natuur; zo men wil staat dit voor de goddelijkheid, dat wil zeggen het woord goddelijkheid. Daarom is er niet zonder reden een delen in specifieke eigenschappen. Of Hij achtte het Gode gelijk zijn niet als roof volgens de goddelijke natuur, wat de Apostel wilde volgens het inzicht van de heiligen; of, als Hij zich niet aan Gode gelijk achtte, dan dacht Hij dat het roof was en doet hij afbreuk aan Zichzelf, zoals ik al zei, en zelfs dit maar te veronderstellen is goddeloos. Daarom mag niet wat Christus volgens het woord van de Apostel meende over het niet roof zijn worden betrokken op de menselijke natuur. Maar ik wilde deze dingen slechts bij elkaar neerpennen zoals ze in mijn hoofd opkwamen, geachte heer, mij zeer dierbaar in de Heer. Ik verzoek u ze daarom welwillend aan te nemen hoe breedsprakig ze ook zijn, want ik had geen tijd ze met meer methode uit te denken en neer te schrijven. Ik heb nog niet zoveel vorderingen gemaakt in het Grieks bij de edelmoedige en welsprekende heer Richard Croke, mijn vereerde meester, dat ik kan oordelen over de ene interpretatie of de andere. Eerder heb ik bij het schrijven, zoals het past, het gezag van de heiligen gevolgd. Dezelfde man beloofde mij deze brief bij u te bezorgen en uw antwoord mee terug te nemen, dat u me niet moet misgunnen. Vaarwel. Van Leipzig, 18 maart in het jaar van de menswording van Christus 1517 |
|