De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 4. Brieven 446-593
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd549 Aan Riccardo Bartolini
| |
[pagina 228]
| |
rond die proberen een oorlog tegen Frankrijk te laten ontbranden. Wat een goddeloze gedachte! Zal de christelijke wereld gaan samenspannen tegen het zuiverste en welvarendste deel van het christenrijk? Alleen Frankrijk is niet besmet met ketters, Boheemse scheurmakers, joden en halfjoodse maranen en het voelt niet de Turkse nabijheid, zoals andere landen die iedereen weet zonder dat ik namen noem. Nergens anders bestaat er een eerbiedwaardiger parlement, een beroemder en verhevener universiteit, gezaghebbender wetten, nergens bestaat er evenveel eendracht binnen het gehele rijk. Wie zijn waardiger het gezag te dragen dan zij die het het beste uitoefenen? Zij ondertussen brengen ongeluk, die op een oorlog uit zijn. Wij staan in elk opzicht zo dicht bij de Fransen dat we veeleer zelf Fransen zijn en het zal dadelijk een burgeroorlog worden als wij, Fransen, met Fransen gaan strijden. Bovendien, wat is raadzamer dan met deze naaste en vooral ook zo machtige buur verbonden te zijn door welwillendheid? Een blinde haat tegen de Fransen doet hen weliswaar aan een snelle en zekere overwinning geloven, maar ze herinneren zich niet hoeveel jaren we vruchteloos streden met Gelre - het is immers nog onzeker hoe de oorlog in Friesland afloopt. Maar stel dat de overwinning ons ten deel valt, wat kunnen de Turken en wie bijgeval de naam van Christus nog meer haten dan zij, zich beter wensen dan dat het mooiste en sterkste deel van het christenrijk te vuur en te zwaard wordt verwoest en de bloem van onze godsdienst op onwaardige wijze wordt vertrapt? Moge de almachtige God verhinderen dat de gunst van de fortuin of de goedkeuring van de vorsten zich voegt bij hun waanzin; maar dat is niet mijn terrein. Hoe kan ik verder de uitgave begunstigen van het gedicht dat weliswaar zeer geleerd is maar dat ongeremd over mij liegt? Het enige resultaat zal zijn dat het de schrijver beroemd en mij belachelijk maakt. Ik zou graag bijdragen aan zijn reputatie, als ik alle schaamte kon afleggen. Ik zal je vertrek, zo goed en zo kwaad als het gaat, verdragen, als je spoedig naar ons terugkeert, want ik wil je graag beter leren kennen en Velius ontmoeten. Verder bracht Paulus Ricius me tijdens zijn laatste gesprek zo in verrukking dat ik een bijzonder groot verlangen voel vaker en vertrouwelijker met hem om te gaan. Wat heeft die man, behalve zijn deskundigheid in het Hebreeuws, een filosofie, een theologie in huis! En dan, wat een zuiverheid van geest, wat een leergierigheid, wat een vriendelijkheid bij het onderwijzen, wat een bescheidenheid in discussies! Meteen bij de eerste kennismaking lang geleden in Pavia, toen hij daar filosofie doceerde, beviel hij mij; nu ik hem beter ken, bevalt hij me nog meer. Kortom, hij lijkt mij een ware Israëliet te zijnGa naar voetnoot1. en | |
[pagina 229]
| |
op fraaie wijze te beantwoorden aan zijn naam,Ga naar voetnoot2. want al zijn genoegens, zorgen, vrije tijd en bezigheden zijn gericht op de Heilige Schrift. Iemand die het waard is dat hem op de meest eervolle wijze tijd voor studie ten deel valt. Beveel me aan bij de geleerdste mecenas van alle geleerden, de kardinaal van Gurk.Ga naar voetnoot3. Vaarwel. Antwerpen, 10 maart 1517 |
|