De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 4. Brieven 446-593
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd541 Aan Wolfgang Faber Capito
| |
[pagina 216]
| |
Zo duidelijk is het dat de vorsten, als door een goddelijke inblazing, veranderd zijn en zich nu met alle kracht erop toeleggen vrede en eendracht te bevorderen onder leiding vooral van paus Leo, niet slechts in naam de allergrootste, en Frans, de koning van Frankrijk, niet minder door zijn uitmuntende daden dan door zijn plechtige bijnaam de allerchristelijkste. Meer dan enig ander vorst heeft hij de moed en de middelen om oorlog te voeren, maar ernstig overwegend dat dergelijke tweedracht en onenigheden van de vorsten onderling de kracht en rijkdom van de christenen te gronde richten en omgekeerd aan de vijanden van ons geloof die kracht en rijkdom doen toekomen en, wat een grotere plaag is, alles wat wij hebben aan ware godsdienst, goede wetten, burgerplicht en burgerfatsoen, goede manieren, vrije kunsten, door de losbandigheid van militairen onder het voortdurend gekletter van wapens onmiddellijk zal afsterven of op zijn best tot stilstand komen en in plaats daarvan een hele stoet rampen en kwalen het leven van de mensen zal overspoelen, doet hij alles, duldt hij alles in zijn ijver oorlog te voorkomen en een hechte vrede te sluiten, zich spontaan onderwerpend aan degenen boven wie hij ver verheven was als hij meer zou letten op zijn hoogheid en waardigheid dan op het gemeenschappelijk belang van de mensheid, hierin, zoals in al het andere, een verheven en waarachtig koninklijke geest ten toon spreidend. Wanneer ik nu zie dat de grootste vorsten ter wereld - Frans, koning van Frankrijk, Karel, de katholieke koning, Hendrik, koning van Engeland, keizer Maximiliaan - de wortels van oorlogvoeren grondig hebben afgekapt en vrede hebben vastgeklonken met stevige en, naar ik hoop, staalharde ketenen, krijg ik er een vast vertrouwen in dat niet alleen de goede zeden en de christelijke vroomheid, maar ook de letteren in zuiverder vorm en waarachtiger gedaante en de schoonste kundigheden tot nieuw leven en luister komen. Dit te meer omdat men er overal in de wereld al hard aan werkt; in Rome Paus Leo, in Spanje de kardinaal van Toledo,Ga naar voetnoot1. in Engeland koning Hendrik viii, die zelf in de letteren niet onbedreven is; bij ons koning Karel, een jongeman met buitengewone eigenschappen, in Frankrijk koning Frans, die als het ware daartoe is voorbestemd en met zeer ruime beloningen overal vandaan mannen uitnodigt en aanlokt die uitblinken in voortreffelijkheid en kennis; in Duitsland verschillende uitstekende vorsten en bisschoppen en bovenal keizer Maximiliaan, die, oud en moe van de vele oorlogen, besloot rust te vinden in de kunsten van de vrede, wat beter bij zijn leeftijd past en tegelijk heilzamer is voor de christelijke wereld. Het | |
[pagina 217]
| |
is aan de vrome wijsheid van deze vorsten te danken dat wij, als ware het afgesproken, overal grote talenten, tot leven gewekt, zien opstaan en onder elkaar samenspannen om de schone letteren te herstellen. Want hoe moet je het anders noemen als we zoveel geleerde mannen, de een hier, de ander elders, het werk onder elkaar zien verdelen en niet alleen ijverig maar ook met succes deze prachtige taak zien aanvatten, zodat er bijna een zekere hoop bestaat dat alle takken van wetenschap veel zuiverder en waarachtiger te voorschijn zullen komen. Om te beginnen, die beschaafde literatuur, zolang bijna tot stervens toe uitgedoofd, wordt nu al enige tijd bestudeerd en opgenomen door Schotten, Denen en Ieren. Hoevelen zetten zich nu niet in voor het behoud van de medische wetenschap! In Rome Niccolò Leoniceno, in Venetië Ambrogio Leoni van Nola, in Frankrijk Guillaume Cop en Jean Ruel, in Engeland Thomas Linacre. In Parijs hernieuwt Guillaume Budé het Romeinse recht en in Duitsland doet Ulrich Zasius hetzelfde. In Bazel werkt Heinrich Glareanus aan de wiskunde. In de theologie was er heel wat meer werk te doen, omdat hun beoefenaars als regel tot op heden een hardnekkige afkeer koesterden voor de schone letteren en hun onkunde des te beter wisten te verhullen omdat ze dat deden onder het mom van vroomheid, zodat het onwetende volk, door hen overtuigd, gelooft dat de godsdienst geweld wordt aangedaan als iemand vanuit hun midden het barbarendom begint te bestrijden. Want bij voorkeur jammeren zij luidkeels bij de ondeskundige menigte en roepen op tot geweld als zij het gevaar zien opdoemen dat zij iets niet lijken te weten. Maar ook hier vertrouw ik erop dat het gaat lukken, zodra de kennis van de drie talen in het openbaar zal worden onderwezen op de universiteiten, zoals al gebeurt. Want degenen van deze klasse die het geleerdst en het minst kwaadaardig zijn, helpen of begunstigen deze onderneming. In deze zaak speelde, afgezien van de anderen, Jacques Lefèvre d'Etaples, die me zowel door zijn naamGa naar voetnoot2. als door zijn vele gaven aan jou doet denken, een actieve rol. Verder heb ik, zoals billijk is, een heel klein deel van het werk toebedeeld gekregen; of ik iets heb bijgedragen, weet ik niet. In ieder geval wekte ik woede op van degenen die niet willen dat de wereld tot inzicht komt, zodat het erop lijkt dat ook mijn geringe werk enige invloed heeft gehad, hoewel ik dit werk niet op me nam in het vertrouwen iets belangrijks te kunnen doceren, maar omdat ik de weg wilde plaveien voor anderen die het grotere nastreven, zodat zij, minder last ondervindend van alle hobbels en poelen, gemakkelijker de schitterende en verheven gebieden betreden. Toch versmaden geleerde en oprechte mensen mijn bijdrage, wat die ook | |
[pagina 218]
| |
was, niet en breken me niet af, behalve degenen die zo dom zijn dat zij ook bij idioten weinig krediet verkrijgen. Onlangs betreurde hier iemandGa naar voetnoot3. met een jammerstem, in een preek nog wel en ten overstaan van het volk, dat het gedaan was met de heilige geschriften en de theologen die tot nu toe het christelijk geloof op hun schouders hadden gedragen, nu er lieden waren verschenen die het allerheiligste evangelie en zelfs het Onze Vader verbeterden; alsof ik Mattheus en Lucas fouten aanwreef in plaats van degenen die in hun onwetendheid en achteloosheid verziekten wat deze evangelisten zo goed hadden opgeschreven. In Engeland roept iemandGa naar voetnoot4. luid dat het een lage misdaad is dat de grote Hieronymus door mij wordt onderwezen, alsof ik iets veranderde in de geschriften van Hieronymus en ze niet veeleer herstelde. En toch vinden de verspreiders van dergelijke nonsens, die zelfs door de amper minder onwetende wolkammers worden uitgefloten, van zichzelf dat zij grote theologen zijn. Maar nu ik mijn taak, ook al is die gemakkelijker dan vroeger hoewel niet minder weinig blootgesteld aan nijd, heb overgedragen, moet je je gereed maken, mijn beste Faber, en de fakkel aanvaarden die ik je doorgeef. Ik heb gedaan wat ik, in mijn beperktheid, kon. Jij lijkt nu alles in de hoogste graad in huis te hebben wat voor deze prachtige taak vereist lijkt. Je bent jong, nog sterk en krachtig, energiek en bestand tegen zwaar werk, je hebt een helder verstand, een scherp oordeel, een ongewone kennis van de drie talen en een zo grote welsprekendheid dat je dit werk niet alleen kunt doen, maar er ook nog luister aan kunt geven; je hebt een enthousiast karakter dat niets liever wil dan zich verdienstelijk maken voor de gehele mensheid. Verder een positie die, ook al is die niet zeer lucratief, toch voldoende en zelfs eervol is, je hebt gezag verworven voornamelijk door je kwaliteiten, aangezien je onder de beroemde prelaat Christoph van BazelGa naar voetnoot5. het ambt van prediker in de beroemde kathedraal vervult, en bovenal zo'n integere aard, zo'n onbezoedelde reputatie dat niemand, hoe onbeschaamd en schijnheilig ook, kwaad zou durven spreken over Faber. Zoals volgens Aulus Gellius de slechtheid van een schrijver afbreuk deed aan een leer die ooit goed en lofwaardig was,Ga naar voetnoot6. zo is de achting die men voor een schrijver heeft terecht een aanbeveling voor het resultaat van zijn arbeid. Het komt ook goed uit dat je, naast je grondige kennis, meer dan wie ook de meest in aanzien staande disciplines aan de universiteiten, die de anderen alleen maar erkennen, beoefent en door en door kent. Zodat ze je niet kunnen verwijten, wat | |
[pagina 219]
| |
zij zo graag doen, dat je naar een ander onderwerp bent afgedwaald omdat je weinig succes boekte in de traditionele vakken. Juist wie een fout het beste kent, kan er met succes iets tegen doen. Niemand geneest een ziekte beter dan degene die de kwaal goed kent. Niet dat ik wens dat het soort theologie dat tegenwoordig in de colleges in zwang is wordt afgeschaft, maar ik zou wel graag willen dat het vollediger en zuiverder zou worden door de toevoeging van de echte, klassieke literatuur. Het gezag van de Heilige Schrift en van de theologen zal niet gaan wankelen als men in verbeterde versie gaat lezen wat tot nu toe in verminkte vorm tot ons is gekomen, of als men datgene beter begrijpt waarover het gros van de professoren tot nu toe maar wat wartaal uitsloeg. Hun gezag zal juist groter worden naarmate zij de heilige geschriften beter gaan begrijpen. Ik heb de ergste schok, zoals Terentius zei, opgevangen.Ga naar voetnoot7. Hoewel de taak zwaar is ben jij er het beste tegen opgewassen, uitgerust als een Geryon met de drie talen, gewapend en gesteund door zoveel bescherming. Daarbij zie ik dat, als je je eenmaal aan deze taak hebt gezet, het je niet zal ontbreken aan helpers. Verder ben je zo krachtig van geest dat je de afgunst, die de grootste deugd pleegt te vergezellen als schaduw het licht, kunt verachten, en zo vriendelijk van aard dat je zelfs bij allerlei sombere lieden in de smaak kunt vallen. Wat valt er nog meer te zeggen? Alles voorspelt mij dat de zaak een zeer gelukkige afloop zal hebben. Mijn enige angst is nog deze: dat het heidendom, de wedergeboorte der oude letterkunde als dekmantel gebruikend, weer de kop zal opsteken, want ook onder de christenen zijn er mensen die Christus nog nauwelijks in naam erkennen, en ook verder van binnenuit een heidense geest ademen; of dat door de wedergeboorte van de Hebreeuwse letteren, het judaïsme op een nieuwe opleving uit is. Niets kan erger en besmettelijker zijn dan deze pest voor het christendom. Maar zo is de natuurlijke gang van zaken; er kan nooit iets goeds gebeuren of iets kwaads probeert tegelijk mee naar binnen te sluipen. Ik zou willen dat al die kille haarkloverijen helemaal werden verbannen of in ieder geval dat de theologen zich niet uitsluitend daarmee bezig hielden, maar Christus in al zijn eenvoud en zuiverheid planten in de geest van de mensen. Ik denk dat dit vooral kan gebeuren als wij, steunend op de kennis van de drie talen, bij de bronnen zelf onze filosofie zoeken. En ach, konden wij maar dit kwaad vermijden zonder in een ander en misschien ernstiger te vervallen. Onlangs zijn er onder het volk een paar boekjes verspreid die helemaal doordrenkt zijn van het judaïsme. Ik zie hoe onze apostel Paulus zich inspande Christus van het judaïsme te ontdoen en voel dat sommige mensen heimelijk daarin terugvallen. Verder hoor ik dat sommige mensen | |
[pagina 220]
| |
iets anders in de zin hebben wat niets bijdraagt tot de kennis van Christus, maar slechts as strooit in de ogen der mensen. Des te meer hoop ik dat je deze taak op je zult nemen, want je oprechte vroomheid, dat weet ik heel goed, heeft slechts één doel: Christus zelf, de enige voor wie je al je studies inzet. Wil me vol ijver aanbevelen bij de eerwaarde Christoph, bisschop van Bazel. Breng ook alle andere vrienden mijn groeten over, vooral aan Ludwig Baer, Heinrich Glareanus, Beatus Rhenanus, de gebroeders Amerbach, Wilhelm Nesen, aan de geleerde rechtskenners dr. Lukas,Ga naar voetnoot8. dr. Gerard,Ga naar voetnoot9. de heer officiaalGa naar voetnoot10. en alle anderen van wier gezelschap ik zo genoot toen ik bij jullie verkeerde. Vaarwel. Vanuit Antwerpen, 26 februari 1516 |
|