De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 4. Brieven 446-593
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd540 Aan William Latimer
| |
[pagina 213]
| |
blieke nut van de studies een dienst bewijzen. Jij brengt me met zulke solide en goedgevulde slaglinies van je argumenten in het nauw, dat ik begreep hoe kinderlijk onnozel ik was vergeleken met jou. Maar toch, mijn beste Latimer, vind ik het niet erg dat je hierin de palm van de welsprekendheid wegdraagt, als jij van jouw kant mij de mogelijkheid biedt van jou de hulp te verkrijgen die ik verlang.Ga naar voetnoot3. Dat zal me des te dankbaarder stemmen als het niet lijkt te zijn afgeperst met argumenten, maar uit eigen beweging en alleen door je vriendelijke karakter gegeven. Wat mij betreft, eindelijk beloof je me bijna iets en ik aanvaard die belofte, ook al ben ik bang dat die hulp van niet meer nut zal zijn dan Rhesus en zijn manschappen waren voor de Trojanen,Ga naar voetnoot4. want drukkerij Froben verlangt al lang een exemplaar. En wat de bisschop van Rochester betreft, ik verschil daarin nog meer met je van mening. Je denkt dat het beter is niet aan een werk te beginnen als je wat je begonnen bent niet afmaakt. Je spoort me aan iemand uit Italië te werven die expert is in de Griekse literatuur en die de bisschop pas verlaat na hem opgeleid en tot volwassenheid te hebben gebracht in deze studie. Maar dat, mijn beste Latimer, is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Ik was ervoor om te doen wat we kunnen, zoals de komedie zegt.Ga naar voetnoot5. Italië is ver weg en heeft nu heel wat minder befaamde mensen in de letteren dan toen jij daar vertoefde en we lopen het gevaar dat er in plaats van een beroemdheid de een of andere nietsnut komt. Je kent het karakter van de Italianen en wat voor een hoge beloning ze eisen voor ze ertoe gebracht worden om naar de barbaren te verhuizen, zelfs degenen die middelmatig zijn. Om ondertussen maar te zwijgen van het feit dat degenen die goed zijn in de letteren, soms geen erg goede eigenschappen meebrengen. En je kent de integriteit van de prelaat. En zo vervliegt dan de tijd terwijl wij bekijken wie we het best kunnen aanwerven, aan beide kanten voortdurend beraadslaagd wordt over het salaris en de tocht wordt voorbereid. Je hebt gelijk dat je, alvorens te beginnen, goed moet nadenken. Wanneer je dat hebt gedaan, moet je snel doen wat je besloten hebt. Maar ik zie dat vele mensen niets anders doen dan overleggen zodat het, wanneer zij eindelijk tot een besluit zijn gekomen, te laat is. Het doet me denken aan sommige lieden die, alsmaar overleggend of ze al dan niet willen trouwen en vervolgens wie zij van de velen willen uitkiezen, door de stiekem voor- | |
[pagina 214]
| |
bijvliegende tijd ongeschikt worden gemaakt voor een huwelijk, voordat zij tot een besluit zijn gekomen. Ik wil je ook niet verdenken van een soort vooroordeel van gewone mensen die niets bewonderen tenzij het van ver komt. Voor mij is wie dan ook een Italiaan als hij een goed geleerde is, ook al is hij geboren in Ierland. Voor mij is iedereen een Griek die zich ijverig en met succes heeft ingewerkt in de Griekse schrijvers, ook al heeft hij geen baard. Ik ben ook gesteld op de glorie van Italië, omdat ik heb ervaren dat het me rechtvaardiger behandelde dan mijn eigen vaderland. Maar om eerlijk te zeggen wat ik denk: als ik Linacre of Tunstall als leraar had - over jou spreek ik nu niet - zou ik geen Italië nodig hebben. Daarom, denk er vele malen over na of het ten eerste niet een beetje ondoordacht is om van het buitenland te vragen wat je thuis hebt, en vervolgens iets kleins dat je nodig hebt te verachten omdat het grootste buiten bereik ligt, of wat voor kapitaaltje ook te verwerpen als iemand er niet een zeer lucratieve investering voor garandeert. Grocyn zelf geeft je het voorbeeld, want heeft hij zelf niet eerst in Engeland de grondbeginselen van de Griekse taal geleerd? Daarna is hij naar Italië vertrokken en volgde hij college bij de grootste geleerden, maar het was een voordeel voor hem die dingen eerst te hebben geeerd van zijn eigen leraren, wat hun kwaliteiten ook waren. Zelfs aan grote genieën de weg wijzen is vaak heel nuttig. Ik ben het met je eens dat het vooral wenselijk is dat ook de eerste grondbeginselen worden onderwezen door een groot vakman, als dat mogelijk is. Maar als dat niet gegeven is, dan is het beter hoe dan ook te beginnen dan helemaal ongeschoold te blijven, vooral in dit soort wetenschap. Het is lastig de vorm van de letters te herkennen, een goede uitspraak te hebben en de declinaties en conjugaties te leren. Of vind je dat iemand die zich door deze taaie stof heen werkte, niets deed? Eigenlijk hoop ik, als ik een maand werk van je vraag, in stilte dat je drie maanden geeft, ook al schaam ik me dat te vragen. Als dit niet lukt, is er goede hoop dat ondertussen van elders iemand zal opstaan die op de fundamenten, door jou gelegd, zal voortbouwen. En als die hoop helemaal de bodem is ingeslagen, heeft hij toch zoveel geestkracht, een zo grote hartstocht om te leren, dat er vertrouwen is dat hij zich op eigen kracht zeker tot middelmatigheid zal opwerken. En misschien is hij tevreden met die middelmatigheid, aangezien hij alleen maar Grieks wil leren om met meer vrucht en zekerder oordeel thuis te raken in de Heilige Schrift. En als ten slotte niets van dat alles lukt, wat is dan het verlies? Ook al zal de bisschop weinig profijt hebben van zijn studies, toch zal het een niet geringe steun betekenen om jongelui te stimuleren als zij zien dat een zo uitstekend man het Grieks heeft omarmd. En zoals het in iedere tak van wetenschap van belang | |
[pagina 215]
| |
is daar snel mee te beginnen, zo spoort de leeftijd van de prelaat me in het bijzonder aan de zaak niet op zijn beloop te laten. Ik maak er een eind aan, maar ik wil je nog een waarschuwing geven: laat die veel te grote schroom van je en ik zou bijna zeggen die onbescheiden bescheidenheid je niet afhouden van je taak de wetenschap te dienen. Sommige mensen zoals ik durven heel wat meer. Maar het is mij nog niet duidelijk wie van beiden meer tekortschieten: degenen die aan niets beginnen omdat zij niet tekort willen schieten, of degenen die in hun enthousiasme proberen van nut te zijn en dan ergens de plank misslaan. De laatsten doceren veel uitstekende dingen, hoewel niet alles gaat zoals zij zouden wensen, en stimuleren en vergroten vervolgens door hun leergierigheid de leergierigheid van anderen. De eersten, die niet met anderen delen wat zij bezitten, zijn naar mijn mening meer te laken dan die beruchte gierigaards die meer de bewakers dan de meesters zijn van hun bezit, maar in ieder geval draagt hun dood, zo niet iets anders, het door hun opgehoopte kapitaal over, zodat hun nakomelingen het kunnen besteden zoals hun goeddunkt. Maar na de dood van de geleerden gaat er alleen maar iets naar hun erfgenaam als zij hun gedachten op schrift gesteld hebben. Ik vrees, mijn beste William, dat dat niet het geval zal zijn met onze Grocyn, maar ik wil niet dat het jou overkomt. Vaarwel, mijn beste en tevens zeergeleerde vriend en haast je je belofte te vervullen. Antwerpen, 151[8] |
|