533 Aan Frans I
Antwerpen, 21 februari 1517
Erasmus van Rotterdam aan de allerchristelijkste koning van Frankrijk, Frans I, gegroet
Hoewel het glorieuze Frankrijk, dat algemeen gezien wordt als verreweg het meest welvarende rijk, vele vorsten voortbracht die door hun toewijding en krijgsroem vermaard werden, dunkt mij dat u, Frans, de beste en ook de grootste van de koningen, bij uitstek die prachtige titel ‘allerchristelijkste’ verdient, die in het bijzonder aan de koningen van Frankrijk wordt voorbehouden. Want zoals Christus zelf, de koning der koningen en de vorst der vorsten,Ga naar voetnoot1. zijn volgelingen met geen ander teken of symbool wilde onderscheiden dan dat van onderlinge saamhorigheid, zo wilde u, nadat u in de oorlog tegen de Zwitsers had laten zien hoe het u noch aan moed noch aan middelen ontbrak om oorlog te voeren, toch liever al uw krachten wijden aan het voor immer tot rust brengen van het oorlogsgeweld, zodat de voornaamste vorsten van het christenrijk met elkaar verbonden zouden worden door een eeuwige vrede. In uw grote wijsheid ziet u dat door de onenigheden onder de koningen al het goede tot rot en verderf overgaat en daarentegen al het kwade als een stortvloed het leven van de mensen belaagt, terwijl als zij hun geestkracht en rijkdommen in vrede en oprechte vriendschap bundelen, we spoedig de terugkeer zullen zien van als het ware een gouden eeuw waarin toewijding, goede wetten en vrije kunsten, altijd de metgezellen en kinderen van de vrede, tegelijk zullen opbloeien. Uw waarlijk koninklijke verstand begrijpt, ziet, doorschouwt dat u vooral dán een gelukkig en uitstekend vorst zult zijn, als u niet over zo veel mogelijk, maar over zo goed en gelukkig mogelijke mensen regeert. En om dat doel nog beter te bereiken, trekt Uwe Majesteit, die toch in eigen rijk mannen heeft die uitblinken in ieder soort kwaliteiten en wetenschappelijke disciplines, met niet aflatende speurzin van overal mensen aan met genereuze beloningen, om zijn op zich al schitterende rijk, nog schitterender
te maken met dergelijke sieraden, heel goed wetend dat deze schoonheden uw gezag veel waarachtiger en mooier zullen opluisteren dan welke rijkdommen, trofeeën, piramiden en andere grootse bouwwerken ook. En nu u, in uw goedheid, zich verwaardigde ook mij uit te nodigen met zeer eerzame beloningen, zie ik hoeveel ik uw niet minder vriendelijke dan verheven geest verschuldigd ben. Wat zou ik graag zoveel geestkracht en geleerdheid in huis hebben dat ik althans gedeeltelijk aan de verwachting van een zo groot vorst kon voldoen, zoveel welsprekendheid dat ik uw heldhaftige deugden en uitmuntende kwaliteiten met waardige lof bij het nageslacht kon aanbe-