De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 4. Brieven 446-593
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd531 Aan Guillaume Budé
| |
[pagina 185]
| |
mij de leeuwenhuid om en gaf mij de rol van Aristarchus voor jouw werken. Wat mij betreft, ik zet mijn naam niet op de lijst van de geleerden. Ik wil wel graag onder het getal van je vrienden worden opgenomen, in elk ander opzicht zover onderaan als je goeddunkt, maar in mijn ijver voor jou wil ik voor niemand onderdoen. En toch zijn de muzen en de schone letteren me niet zo vreemd, denk ik, dat ik niet op een of andere manier die zeldzame en bijna goddelijke rijkdommen van je genie zie, want wat zo duidelijk uitsteekt en oplicht kan zelfs door slechtzienden worden waargenomen. Ik tast echter door mijn genegenheid voor jou niet zo in het duister dat ik, verblind door liefde, de dingen niet duidelijk kan onderscheiden, wat gewoonlijk gebeurt als het oordeel voortkomt uit genegenheid. Maar waar de liefde het oordeel volgt, is men zo weinig van het ooglicht beroofd dat men niets duidelijker ziet. Daaruit volgt dat hoe meer wij liefhebben, hoe scherper ons inzicht is en hoe zekerder ons oordeel. Vroeger al meende ik bij jou een zekere wedijver te bespeuren met Italië, een prachtige strijd, maar ook een buitengewoon moeilijke en, om de waarheid te zeggen, ik twijfelde bijna of je daarin zou slagen. Nu zie ik dat je triomf zo groot is dat in onze tijd, naar mijn mening, niemand in Italië, hoe brutaal en zelfverzekerd ook, Budé op het gebied waarop hij zijn sporen verdiend heeft, waagt uit te dagen en de strijd met hem durft aan te gaan. Ik zeg dit zonder enige vooringenomenheid en in vrede met Italië, waaraan ik veel fijne herinneringen heb en dat ik zeer hoog schat. Want wie zou willen afdalen in dit strijdperk, wanneer wij zien dat jij die uitmuntende en volgens ieders mening onnavolgbare helden van de geest, Ermelao Barbaro en Angelo Poliziano, verre hebt overtroffen zowel door je beheersing als door je rijke kennis van de beide talen? O gelukkig Frankrijk, wat zou je trots je kam opsteken als je je eigen rijkdommen kende! Maar zo is bijna altijd de aard van de mens, zegt Horatius, dat zo wij de grootheid die bij ons aanwezig is, niet haten, wij ze in ieder geval miskennen, maar ‘weggenomen van onze ogen, wij haar overal vol afgunst zoeken’.Ga naar voetnoot2. En als wat nu mijn mening is, die van heel Frankrijk zou worden, zou Budé zeker in alle basilieken geheel in goud gevat staan. Alhoewel hij nog langer dan die beelden zullen leven in het hart van alle geleerden gewijd en gezegend eeuwig zal voortbestaan. Ik weet best dat mijn woorden sommigen vleierig, anderen arrogant zullen lijken, maar alleen aan hen die jouw verfijnde werken niet kennen of in ieder geval niet kunnen volgen. Ieder die daar wel in slaagt, zal me dadelijk vrijpleiten van die beide aantijgingen. En dan zeg je schertsend - is het niet - dat ik jouw licht overschaduw. Ik zal in het kort zeggen wat ik daarvan vind, mijn beste Budé. Als iets tot | |
[pagina 186]
| |
nu toe jouw glorie in de weg stond, dan komt dat omdat zeer weinig mensen tot nu toe die nieuwe en verborgen geleerdheid kunnen volgen. Zodra dat zal gebeuren, zul je onmiddellijk, ik mag sterven als het niet waar is, ieders ogen verblinden door de schittering van je naam en de lof verduisteren van allen die nu waar ook als beroemdheden gelden. Toch zullen we geen enkel recht hebben om actie tegen jou te ondernemen, als ik me tenminste voor het ogenblik mag plaatsen onder hen die enige reputatie genieten, dat wil zeggen onkruid tussen de groenten. Want op jouw vrije markt verzekeren degenen die een gebouw hoger optrekken dan rechtvaardig is, zich van een voordeel ten nadele van hun buren en profiteren van andermans verlies. Hier echter bewijst degene die met zijn licht een ander overschaduwt, deze een dienst en veroorzaakt geen schade. En degene wiens licht wordt overschaduwd, heeft niet minder licht, misschien zelfs iets meer, maar wat hij heeft, straalt nu iets minder. Daarom kan er geen aanklacht voor geleden schade zijn, net zo min als de kleinere sterren kunnen klagen als zij door de plotselinge opkomst van de zon verbleken en uit zicht verdwijnen. En toch zul je mensen zien die zo in hun eigenwaarde gekwetst zijn dat zij winst voor een ander als hun verlies zien. Wat mij betreft, hoe misdeeld ik overigens ook ben, het lijkt me dat ik het niet echt ongelukkig getroffen heb met mijn karakter, omdat ik van de roem van mijn vrienden meer geniet dan van de mijne en me niet opwind over de reputatie van mijn vijanden mits zij de schone letteren maar ten goede komt. Mocht nu al de prachtige toekomst van de schone letteren die ik in de nabije toekomst zie aankomen, bestaan, zodat Erasmus, die sommige mensen zelfs voor geleerd en voor redelijk welsprekend houden, dan een onwetende lijkt te zijn, een klein kind niet tot spreken in staat! Om nu op enige punten van je brief in te gaan: als het me ooit overkomt dat ik in een proces mijn hoofd dreig te verliezen, zou ik geen andere advocaat willen hebben dan Budé, zo'n groot talent spreid je ten toon in je eigen verdediging! Je stelde je er niet mee tevreden mijn argumenten te weerleggen, maar richtte ze onmiddellijk tegen mezelf en maakte mij van rechter plotseling tot verdachte. Je bouwt je hele verdediging zo op dat ik me gedwongen zie óf je te vergeven óf noodzakelijkerwijs mezelf te veroordelen in ieder vonnis dat ik over jou uitspreek. Zie wat de kracht van je bewonderenswaardige welsprekendheid vermag. Je slaagt er daarmee in om, terwijl de beklaagde niets te duchten heeft, de rechter in gevaar komt en meent er goed vanaf te komen als hij de verdachte kan laten gaan zonder zelf schade op te lopen. Als je me hier vergelijkt met jouzelf en de strijd aanbindt, moet ik onmiddellijk, mijn beste Budé, denken aan het gezegde bij de Grieken ‘de mier en de kameel’,Ga naar voetnoot3. of iets wat nog verder van elkaar afstaat dan die | |
[pagina 187]
| |
twee. Ik vraag welke gelijkenis of welke verwantschap hebben wij behalve een geest die niet afkerig is van eerzame studies. Maak je succes maar zo klein als je wilt, jij, de autodidact en laatbloeier, op één punt in ieder geval versla ik je: ik heb nooit iets geleerd en ben totaal onopgevoed. Ik geloof niet dat je die vergelijking tussen ons maakt in de mening dat mijn armoede te vergelijken is met jouw rijkdom, maar omdat je je prestaties beter wilt laten schitteren door ze naast de mijne te plaatsen. Zo bedoelt men het zeker ook als men zegt dat schilders schaduwen aan hun schilderijen toevoegen als zij iets reliëf willen geven, en sommige slimme vrouwen laten zich, om hun al niet geringe schoonheid nog beter te doen uitkomen voor de ogen van de toeschouwers, vergezellen door weinig aantrekkelijke dienstmeisjes. Poliziano deed, dunkt me, hetzelfde toen hij zijn brieven doorweefde met de antwoorden van zijn correspondenten, wat nog bijna nooit gedaan was. Want er zijn in zijn boek sommige briefschrijvers wier zelfgenoegzaamheid hij op geen andere wijze beter aan de kaak kon stellen. Anderzijds waren er sommige die, op zichzelf welsprekend, vergeleken met hem hun stem lijken te zijn kwijtgeraakt. Daarmee wil ik niet suggereren dat je op jezelf weinig briljant bent en mijn duisternis nodig hebt om je te doen uitkomen: maar je lijkt me op die manier de fout van sommige mensen te willen corrigeren en mij af te helpen van een ongerechtvaardigde reputatie. Er zijn inderdaad mensen die me te veel prijzen van wie je er zelf een paar naar voren bracht, namelijk Deloynes en Ruzé, die mij, schrijf je, beschouwen als de Varro van onze tijd, behalve dat ik welsprekender ben. Het lijkt me niet juist te denken dat jij dat verzonnen hebt om ze bij mij met wat mooipraterij aan te bevelen. Anderzijds zijn er mensen die mij alles ontzeggen. Voor de eersten weet ik alles, voor de anderen weet ik helemaal niets. Het is me nog steeds niet duidelijk wie van beiden me de slechtste dienst bewijst, die gulle lieden die me met overdreven loftuitingen overladen, die ik slechts kan aanvaarden als ik bijzonder zelfgenoegzaam of buitengewoon onbeschaamd ben, of die kwaadaardige lieden die mij zo uitkleden dat er niets overblijft. Want zoals ik niet de brutaliteit heb te beweren dat ik voor de letteren ben wat Achilles en Diomedes waren voor de oorlog, ben ik ook niet zo onnozel te geloven dat men Thersites boven mij moet stellen. Toch is het tamelijk lastig dat ik niet boos kan worden op degenen die worden verblind door hun liefde en ijver voor mij, als ik tenminste niet de naam wil krijgen een monster te zijn, en dat ik evenmin de anderen kan weerleggen voor wie ik, ik weet niet waarom, een lichte voorkeur heb omdat hun mening dichter staat bij de mijne. En ik houd daarom des te meer van jou, mijn beste Budé, omdat je het niet | |
[pagina 188]
| |
eens bent met mijn onmatige bewonderaars, want zo interpreteer ik je woorden ‘dat je in dit opzicht een beetje jaloers op me bent’. Ik stel die jaloezie, dat wil zeggen je kritische oordeel, meer op prijs dan de overenthousiaste steun van anderen die mij belasten met afgunst, terwijl ik eerder ieders medelijden verdien en niemands afgunst. Als ik tevreden ben over mezelf, dan is dat omdat ik in de mening verkeer bijna in alle waarheid en oprechtheid van mezelf te kunnen zeggen wat Socrates met valse bescheidenheid van zichzelf zei: ‘ik weet maar een ding en dat is dat ik niets weet’.Ga naar voetnoot4. Misschien zal ik anderen daarvan niet kunnen overtuigen, maar ik zou graag willen, mijn beste Budé, dat jij het gelooft, als je iets van me kunt geloven: ik heb nog nooit iets gemaakt met zoveel succes dat ik er echt tevreden over was. Men zou mij onmiddellijk van repliek kunnen dienen en zeggen: ‘Waartoe heb je dan al die boeken over ons heen gestort, als je over geen enkele tevreden bent?’ Op de eerste plaats: ik kan niet slapen - het excuus van Horatius.Ga naar voetnoot5. En verder, wat mij de moed geeft te schrijven is de opmerkelijke onbeschaamdheid van sommige mensen; zij kunnen amper spreken en hebben niets geleerd, maar onderwijzen met een bewonderenswaardige arrogantie datgene wat zij niet weten. Jij wordt aangespoord tot schrijven door Plinius, Ermelao, Poliziano. Voor mij zijn het Passavanti, Hugo,Ga naar voetnoot6. vervaardigers van samenvattingen, die mij moed gaven. Bij de eersten voel ik me meer dan dom, bij de laatste schrijvers, die niets weten van de muzen, durf ik het aan als een leeuwerik te gaan zingen!Ga naar voetnoot7. Maar om op mijn onderwerp terug te komen: ook al zie ik dat mijn reputatie er ernstig onder zal lijden, ik verheug me er niet minder om te worden vergeleken met Budé en des te meer omdat je dat zelf doet en, grote God! zo geleerd, zo welsprekend, zo goddelijk dat er geen beter bewijs is van mijn inferioriteit dan die passages waar je van mij je gelijke maakt, ja zelfs - zo behage het de muzen - je meerdere! Ondertussen vlei ik me echter, zoals ik zei, met de gedachte - en ik zal daar zeker ook mijn voordeel mee doen - dat ik me weliswaar verslagen terugtrek, maar dat men mij zal vergelijken met de hogepriester van de letteren Budé, als een Thersites met Achilles. Wat doet de uitslag ertoe? De vergelijking ligt er. Want zoals er mensen zijn die zich voor hun overwinning schamen, zo zijn er ook voor wie het prachtig is overwonnen te worden. Die eer is voor mij voldoende. Want waarom zal ik je mijn ambitie niet bekennen, dierbaarste van mijn | |
[pagina 189]
| |
vrienden - aangezien jij, zoals je schrijft, jezelf helemaal in goed vertrouwen voor mij blootlegde. Je zegt zelfs dat ik mijn vrouwe Armoede niet zozeer haat als wel dat ik verliefd ben op haar rivale Goede Reputatie. Je zou dat echt niet geschreven hebben, daar ben ik zeker van, als je dieper was doorgedrongen in mijn karakter. Zoals ik als jonge man immers enigszins werd geraakt door de wens beroemd te worden, en dat nogal lichtjes, is er nu niets wat ik liever zou doen dan die reputatie - wat die ook mag voorstellen, maar het is de enige beloning voor mijn inspanningen, en dan nog bedorven en verzuurd door niet weinig kwaadwilligheid zodat er heel wat meer bitter gif in zit dan honing - óf terzijde leggen, als dat mogelijk was, óf afschudden op de plaats waar die herten van jou hun gewei afwerpen. Ik zweer dat bij de filosofie, de geliefde maîtresse die wij delen, als je mij niet zomaar wilt geloven. Op dit punt, hoewel ik daarin totaal van jou verschil, kan ik niet ontkennen dat ik word vervuld met grote voldoening, wanneer ik in de geschriften van mensen zoals jij word geprezen of in ieder geval niet veracht. Ik meen namelijk dat de kennismaking en genegenheid van dergelijke mensen een belangrijk onderdeel vormt van iemands geluk. En je stijl op zichzelf, daar houd ik zo van en die respecteer ik zo, dat het een feest voor me is door zo'n mond bekritiseerd te worden en door een wapen van zo'n formaat gewond te raken. Want het ontgaat me niet op hoeveel punten je me aanvalt in je brief, terwijl je jezelf verdedigt en dat je me met allerlei bokkensprongen wakker schudt en een spelletje met me speelt. Maar je mag dit van mij vaak doen, als je het maar doet met dezelfde elegantie - hoewel je stijl nu ook zeer vriendschappelijk is. Zo groot is mijn genegenheid voor jouw genie. Voortaan zal ik niet meer bang zijn jouw pen uit te dagen. Nu ik eenmaal begonnen ben, heb ik besloten mijn hele hart bij jou uit te storten. Ik kende heel goed, mijn beste Budé, de lankmoedigheid van je karakter en geest, en toch was ik een beetje bang dat ik je misschien had beledigd door mijn zo brutale kritiek op je werken, net alsof ik een soort areopagiet,Ga naar voetnoot8. een Aristarchus was en niet meer Erasmus, een driedubbele nietsnut. Maar nu mijn brutaliteit zo'n gelukkig resultaat heeft, zal ik voortaan niet aarzelen welke pietluttigheid ook te zoeken, als mijn schaamteloze gedrag het maar mogelijk maakt zulke brieven aan Budé te ontfutselen. Maar nu je tegenargument mij verandert van rechter of aanklager in verdachte, zal ik zeker niet proberen met open vizier en geordende slaglinie het gevecht aan te gaan met de zo goed gevulde en getrainde troepen van jouw argumenten. Dat zou Xerxes zelf nauwelijks kunnen! Ik zal als guerrillastrijder proberen door allerlei aanvallen enige eenheden van je leger te | |
[pagina 190]
| |
belagen, hen nu eens hier, dan weer daar bespringend en de staart van je paard haar voor haar te plukken.Ga naar voetnoot9. Misschien kan ik iets bereiken op onderdelen, wanneer ik niet opgewassen ben tegen het geheel. Eerst mijn inleiding. Je schrijft dat ik daarin spijkers op laag water zoek, of liever, dat ik er maniertjes op na houd. Je maakt je er mooi vanaf, als ik je er tenminste ongestraft vandoor laat gaan, met wat jij helemaal als vanzelfsprekend aanneemt; namelijk dat ik iets kan presteren wat niemand anders kan. Dat is juist wat ik voortdurend en luid steeds maar ontken; want ik ben amper opgewassen tegen middelmatige onderwerpen. ‘Wat doe je,’ zeg je, ‘als er sommige zijn die jij alleen kunt behandelen?’ Wat als de hemel instort? En dan, wanneer je mijn middelmatige redenaarstalent vergelijkt met jouw verheven welsprekendheid, zou je me misschien wat beter moeten aangeven in welke zaken je die verhevenheid meent te zien. Want, als je denkt dat het ligt aan het soort onderwerp, heb ik tot nu toe nog niets ondernomen waarvan de grootheid het gebruik van de cothurneGa naar voetnoot10. rechtvaardigt. Het onderwerp van jouw De asse is evenmin erg verheven, tenzij misschien in moeilijkheidsgraad; het is de manier waarop je het behandelt die groots is. Overigens is in mijn ogen het beste altijd het grootste. Maar als je denkt dat de verhevenheid gelegen is in de stijl, dan ben ik juist van mening dat de meest prachtlievende soort redevoering díe is, die het meest doeltreffend het onderwerp waar het over gaat weet over te brengen. Ik ben het daarin niet helemaal eens met Quintilianus die weigert welsprekend te noemen wat geen bewondering wekt.Ga naar voetnoot11. Want aangezien een goed deel van de kunst erin bestaat de kunst te verbergen, omdat iedere suggestie van kunst de spreker minder geloofwaardig maakt, zie ik niet waarin welsprekendheid die zich met veel vertoon ontplooit, doeltreffend kan zijn. Zoals hetzelfde kledingstuk immers niet tegelijk schitterend kan zijn en goed aangepast aan een regelmatig gebruik, kan een redevoering niet tegelijk geschikt zijn om de mensen te bewegen en het talent van de redenaar te laten schitteren. Zoals de beste boogschutter niet degene is wiens pijlenkoker met edelstenen is ingelegd, of wiens boog het meest opvalt, maar degene die met de meest vaste hand het doel treft, zo is de grootste filosoof niet degene die de dogma's van de stoïcijnen en peripatetici het best kent, maar die door zijn leven en zijn karakter de bedoeling van de filosofie uitdrukt, wat het eigenlijke doel is van de filosofie. Zo maakt iemand die overtuigd is van wat hij wil, de taak van de grootste redenaar overbodig. Trouwens, lijkt het niet | |
[pagina 191]
| |
erg onnozel als iemand die besloot het volk van het oorlogsgeweld terug te roepen tot vreedzame studies door een prachtig uitgewerkte en opgesierde redevoering, alleen maar bereikt dat men hem een bijzonder geleerd en zeer belezen man vindt? Daar ging het immers niet om. Zelfs op het toneel oogst men niet zomaar bewondering. Men verwenst de speler die de aandacht van het publiek trekt door allerlei rare opschik, want hij wordt geacht applaus te oogsten door zijn acteren en zijn spel. Persoonlijk vind ik dat voor de grootheid van een redevoering het retorische apparaat weinig gewicht aanbrengt en dat de versieringen van de trucjes niet zoveel bijdragen, tenzij die in de onderwerpen zijn gelegen, niet in de woorden. Het is toch wel van belang of we het toneelstuk of de mise-en-scène bewonderen. In ieder geval zijn ook de redenaars het erover eens dat die natuurlijke manier van spreken de hoogste lof verdient. Maar niets is minder opvallend: want wie bewondert de kunst wanneer hij meent dat de natuur spreekt? En zij verschillen helemaal in toonhoogte in wat zij het belangrijkst vinden en wat jij lijkt te wensen, om maar te zwijgen dat het erg dom is te bewonderen wat je niet begrijpt. Daaruit volgt dat iedereen die wil dat zijn stijl bewonderd wordt, duidelijkheid moet nastreven. Jij weet zelf al dat de hele studie om je stijl te polijsten door respectabele mannen van vroegere tijden nauwelijks aanvaard werd en de overigens meest welsprekende retors kunnen ons er nauwelijks van overtuigen dat de retorica een nuttig instrument is, een goed man waardig. Het lijkt me dan ook dat je erg onrechtvaardig bent om van een christelijk theoloog de welsprekendheid van het toneel te eisen, terwijl Cicero van de heidense filosoof dat helemaal niet vroeg en tevreden was als hij maar werd begrepen. Maar die redenaars waar jij je op beroept en die, terecht, liefde hebben voor hun vak, zijn helemaal niet gesteld op al die verfijningen en al die toeters en bellen van de welsprekendheid, behalve in een genre, het lofdicht. Niets, meen ik, kan daar verder van afstaan dan een stijl die helemaal gericht is op onderwijs. Wat meer is, niet op het onderwijs van zomaar elke zaak - want men kan een prachtig betoog opzetten over de oorzaak van bliksem en aardschokken - maar over dingen die in wezen klein en laag-bij-de-gronds zijn en tegelijkertijd zo moeilijk en ingewikkeld dat, ongeacht hoe duidelijk, helder en simpel je ze uiteenzet, zelfs een aandachtige lezer er nauwelijks grip op krijgt. Als er ergens een gelegenheid was waar de moeilijkheid van het onderwerp om een toegankelijke stijl vroeg, dan was dat zeker hier, om de lezer de dubbele last te besparen eerst van het onderwerp en vervolgens van de uiteenzetting. Terwijl, aangezien alles met elkaar samenhangt en de lezer dus haastig en ongeduldig op zoek gaat naar de conclusie, dit niet het moment leek om zijn voortgang te hinderen door hem moerassen | |
[pagina 192]
| |
en poelen in de weg te leggen. Daarnaast, als die stijl het meest aanvaardbaar is die zo dicht mogelijk bij het betreffende onderwerp blijft, kun je dan wel, vraag ik je, een beroep doen op het volk (jouw eigen terminologie) voor een zo'n dor onderwerp? Want als iets erg moeilijk is volgt daar niet vanzelf uit dat het erg verheven is; integendeel, gewoonlijk zien we dat de moeilijkste zaken heel gewoon zijn. Dit soort onderwerpen echter heeft zijn eigen kwaliteiten, maar naar mijn mening hebben zij allerminst brille en verhevenheid nodig. Ik doe nu, mijn beste Budé, een beroep op je intelligentie. Hoe zou jij het vinden als Euclides, in een betoog over wiskundige problemen, al die stijlmiddelen van jou tentoonspreidde? Maar je wist dat maar al te goed, denk ik, toen je een moeilijk werk tot een goed einde had gebracht en een staaltje van je kunnen ten beste wilde geven, althans om nóg geleerdere mannen te imponeren. Met slim beleid doorspekte je toen je De asse met uitweidingen als grasveldjes in een zee van braamstruiken om de lezer, vermoeid door het lastige onderwerp, een plaats te bieden om op adem te komen. Je dreigt me ervan te beschuldigen hetzelfde te hebben gedaan in de Chiliades, tenzij ik ophoud jou te beschuldigen; want je zegt dat ik in mijn Sileni, vergetend wat ik van plan was te doen, de wereld mijn podium maak, in de Dulce bellum inexpertis oorlog voer tegen die oorlogszuchtige karakters van jou, in de Scarabeus vol zit met vrolijke kunstjes, in het spreekwoord Spartam nactus exorna en vele anderen de lezer toespreek.Ga naar voetnoot12. Hoe graag zou ik bekennen dezelfde fout met jou te delen, als ik evenveel succes had! Alhoewel, als ik moeilijk wil doen, kan ik aanvoeren dat jouw geval niet hetzelfde is als het mijne. Jouw De asse is een hecht doortimmerd geheel, zodat er helemaal geen plaats is voor langere uitweidingen. Het systeem van de Chiliades is zo dat, wanneer je een stuk af hebt, je je kunt voorstellen aan het eind van een boek te zijn gekomen. En er komen veel onderwerpen ter sprake die iemand bijna uitnodigen een toespraak te houden. Vertel me eens, bij alle muzen, waarom je, na de start van de onderverdeling van De asse in zuiver onderrichtende stijl, aan het eind van het werk ertoe komt te verwijlen bij dat lange gesprek met je vriend Deloynes over de toestanden en zeden van het moderne leven. Ben je dan niet bang dat een criticus je die vraag van Horatius voor de voeten werpt: ‘een amfora was de bedoeling, hoe komt het dat het op het draaiend wiel een kruik werd?’Ga naar voetnoot13. Ook Plinius is zeer uitvoerig in zijn wereldgeschiedenis, maar het onderwerp is immens en hij is korter dan ieder van ons, en doet het minder vaak dan ik. Ook Seneca gaat uitgebreid in op vraagstukken over de natuurlijke oorzaken, maar | |
[pagina 193]
| |
niet zo vaak. Je ziet hoe spaarzaam ik ermee omging in het Nieuwe Testament, ofschoon ook daar het onderwerp een niet zo sluitend geheel vormt als jouw De asse. Ik hoor dat sommige mensen dat ook vinden van je aantekeningen bij de Pandecten die, hoewel ze je veel roem bezorgen, je nog meer roem hadden bezorgd, als je, met weglating van die spijzen die je uit je welgevulde schotels eerder uitstortte dan voorzette - niet als een consciëntieuze butler maar als een overdadige Lucullus - meer op die dingen de nadruk had gelegd die dichterbij je gekozen onderwerp hoorden. Zoals bijvoorbeeld, als je, sprekend over vindicta, niet dadelijk had opgelepeld wat je ergens vond bij ieder soort schrijver over vindicando, vindicta, vindiciis, maar je had beperkt tot wat in het bijzonder op deze passage van toepassing was. Nu weet iedereen dat het je niet aan geleerdheid ontbreekt. De gretige of drukbezette of moeilijk tevreden te stellen lezers zullen tegenwerpen dat het een dik boek is, maar dat je maar weinige van de vele onderwerpen hebt uitgediept. Hoewel, wat je ter aanvulling zegt zo geleerd is dat de oprechte lezer die de tijd heeft, het extra werk dat je hem bezorgde, niet zal betreuren. Maar ik keer nu terug op de kwestie van stijl. Ik weet, ik weet heel goed, zeergeleerde Budé, hoe succesvol je bent en dat je in iedere stijl kunt slagen, als je maar wilt. Je geeft dit ook zelf te kennen en, aangezien je kunt doen wat je wilt, zou het je sieren het beste te willen. Ik kon dat gestotter en geleuter van sommige mensen, die menen dat een groot deel van de geleerdheid eruit bestaat zich slecht uit te drukken, of - wat naar mijn mening nog erger is - een taal te spreken vol bederf en idiote fouten, nooit uitstaan. Daar de taal immers de voornaamste spiegel van de geest is, moet de geest zeer zuiver zijn. Als men een man zijn vuile kleding al kwalijk neemt, hoeveel te meer moet een respectabel man dan niet, naar mijn mening, zuiverheid en schoonheid in zijn spraak nastreven. Ik streefde daarnaar van jongs af aan, voor zover mijn landstreek, de tijd, het lot en ten slotte dat zwakke talent van me dat mogelijk maakten. En toch, hoewel ik zag dat gerespecteerde mannen die kunstmatige welsprekendheid aanvaardden, zij het met tegenzin, kreeg ik een grotere voorliefde voor een zuiver in plaats van een opgedirkt taalgebruik, voor een degelijke en gespierde taal in plaats van een die moet schitteren voor de tribune, een taal meer gericht op de zaak dan op het vernuft van de schrijver. Je hoort mijn diepste wens; ik weet overigens niet of ik daarin geslaagd ben. En misschien was ik zo hartstochtelijk naar die taal op zoek dat ik, zoals gebeurt, in een fout verviel die daar erg verwant aan is: een krachteloze, triviale, gewone stijl die de lezer maar eenmaal wil proeven, zoals de boom van wiens vrucht men maar één keer eet, aangezien daarin niets is wat iemand met wat verfijndere smaak | |
[pagina 194]
| |
een tweede keer wil keuren en die geen enkele prikkel overlaat voor de toekomst maar slechts voor het heden bekoort. Dat zijn zo ongeveer de kleuren waarin je me schildert, mijn beste Budé, en misschien heb je daar wel gelijk in. Ik hecht meer waarde aan jouw oordeel dan aan dat van vele anderen. Maar omdat ik niet van een opgetuigde stijl houd, zou ik een pure, geschikte, toegankelijke en heldere stijl wensen, als dat mogelijk was, maar waarbij in al zijn toegankelijkheid noch gespierdheid noch prikkels ontbreken waar de zaak dat vereist. Als ik daarin niet geslaagd ben ligt het aan mijn talent, niet aan mijn instelling. Maar zie hoe onredelijk men mij ondertussen behandelt wanneer men mij beide fouten aanwrijft. Jouw soort mensen, dat wil zeggen de echte geleerden, beschuldigt mij van krachteloosheid, slapheid, stroperigheid; mijn soort verwijt me, en dat zelfs dagelijks, dat ik de gewone lezer ver van me verwijder door een teveel aan verfijnde trucjes en bijzondere woorden en dat men zelfs bij mijn aantekeningen andere aantekeningen wenst. Wat moest ik doen? Ik matig me dus in mijn stijl zodat ik aan geen van beiden helemaal tegemoetkom en toch wat aan beide geef. Daarbij komt, lijkt me, dat iemand een mooie prestatie levert als hij van de lezer gedaan krijgt dat deze het hele boek in één adem uitleest en zich zonder onderbreking naar het einde haast. En ik weet niet of het niet verstandiger is de lezer te helpen door een toegankelijke stijl dan hem af te schrikken door een moeilijke; of het niet beter is niet herlezen te worden, dan in het geheel niet gelezen te worden. Trouwens, ook boeken die men prijst om hun toegankelijkheid, worden herlezen. Welke stijl leest gemakkelijker dan die van Cicero en wie neemt men liever steeds weer opnieuw in handen? Wat je mijn Minerva toeschrijft, is jouw zaak; ik weet uit ervaring hoe kwaadwillend ze is. Wat je zegt over mijn positie als theoloog en de regels die mij meer binden dan jou en me dwingen voorzichtiger te zijn, dat is in zoverre waar dat ik minder vrijheid heb om iets verkeerd te doen dan jij, aangezien het me minder gemakkelijk vergeven wordt, maar ik ben niet verplicht slechter te schrijven. Wat de vrijheid betreft die ik mezelf toesta, ik ben nooit grof of revolutionair, twee fouten die een man van principes altijd moet vermijden, maar op veel plaatsen druk ik me met grote vrijheid uit en soms heb ik daaronder te lijden door alle tragedie die die verwenste kletskousen daaromheen maken. Ik bid dat je nooit in dergelijk gezelschap terechtkomt, mijn uitmuntende Budé, want er zijn geen afzichtelijker schepsels ter zee of op het land. En verder, als je denkt dat mijn ouderdom me meer terughoudend maakt, dan breng ik daar niets tegenin: het is immers niet verrassend als mij overkomt wat ook Isocrates, Lysimachus en Cicero zelf is overkomen. Maar ik hoop dat het met mij gaat zoals het met | |
[pagina 195]
| |
hen ging, namelijk dat de komst van de ouderdom mijn stijl milder en toch beter maakt. Hoewel, als we elkaars leeftijd mogen berekenen, is het verschil niet zo groot, tenzij jij of ik fout geteld hebben. Ik ben eenenvijftig, jij, zoals je schrijft, niet ver van de achtenveertig. En hoewel ik dus meer van een oude man heb dan jij, ben ik niet zoveel ouder. Maar ik zal je bekennen waardoor mijn stijl wat slechter is geworden. Je weet dat deze krachtiger wordt door veel te lezen, zoals een akker vruchtbaarder wordt door hem te bemesten en door hem om het jaar braak te laten liggen zodat de voortdurende bebouwing hem niet uitput. Maar ik put al verschillende jaren mijn grond uit, die op zich al schraal is en van een niet gelukkige samenstelling, geef hem geen rust in de vorm van een vakantie en geen mest in de vorm van lectuur. Want de onsamenhangende lectuur waarmee de Adagia, de aantekeningen op het Nieuwe Testament en Hieronymus zijn volgestouwd, maakt je geest helemaal niet krachtiger en je zult niet licht iets vinden dat zo schadelijk is voor de scherpte van je geheugen of je geest. Het soort onderwerp zelf verdraagt zich niet met verheven taal. Jij, Budé, bent zo gelukkig je onderwerp te kunnen kiezen als een veld en schouwspel dat bij je past, waarin je een staaltje ten beste geeft aan de wereld van die zeldzame kennis en geleerdheid. Ik kwam tot mijn soort geschrijf, terwijl ik voor niets minder van nature geschikt was. Maar toen dat eenmaal gebeurd was, moest ik wel het verhaal en het toneel dienen. Ik ondernam verschillende onderwerpen op uitnodiging van mijn vrienden, zodat ik amper de gelegenheid had actief te worden op mijn eigen gebied en mijn natuurlijke talent te volgen, als ik dat al heb. Dan klaag ik nog niet dat deze studies geen krediet opleveren, zeker niet in mijn eigen land, en ook dat de kritische standaards van mensen onjuist zijn. Wie is er tegenwoordig wiens goedkeuring je op prijs stelt? Wiens applaus je zou zoeken als je je paarden de vrije teugel laat? Verder wil je mijn verwijt dat je je vingers niet kan afhouden van wat al volmaakt is, niet zomaar laten passeren en verwijt je me nu en passant dat ik me te veel bezig houd met spreekwoorden. Het is me niet helemaal duidelijk of je mij overdadig gebruik daarvan verwijt of mijn obsessieve en langdurige verzameldrift. Ik herinner me en geef ruiterlijk toe dat er een tijd was waarin ik er een punt van maakte ze aan te voeren, alsof ik ervan moest leven; later besefte ik dat en begon er een spaarzamer gebruik van te maken. Verder werd ik door twee mensen in het bijzonder aangemoedigd ze te verzamelen: de eerste was Robert Gaguin die lang geleden - zich verschuilend achter andermans mening - me vertelde dat sommige critici vonden dat mijn eerste verzameling erg mager was en ik slechts een paar gevallen had behandeld van een heel groot geheel. De ander was Polidoro Virgi- | |
[pagina 196]
| |
lio, een goede geleerde en nu een van mijn vrienden, die het gerucht verspreidde dat ik in zijn voetspoor trad en andermans werk plagieerde in plaats van mijn eigen werk te brengen. Dit ofschoon ik mijn boek, zoals het was, publiceerde verschillende jaren voordat ik de naam Polidoro kende. Uiteindelijk, toen ik het boek van Polidoro te pakken kreeg, was de titelpagina van de drukker genoeg om te bewijzen dat ik hem verschillende maanden voorafging, terwijl hij zijn boek in Italië publiceerde en ik het mijne in Parijs. En toch bleef Lukas van Polen,Ga naar voetnoot14. een theoloog in Leuven - een man die geen andere reden had om de humanitaire studies aan te vallen dan dat hij zich er vele jaren zonder succes en duidelijk zonder de zegen van de muzen mee had beziggehouden - hardnekkig beweren dat ik andermans ontdekkingen gebruikte om mezelf op de voorgrond te plaatsen. Toen ik met overmatige ijver aan deze kritiek probeerde te ontkomen, liep ik, dat is duidelijk, in een andere soortgelijke val: ik begon onmatig te worden in plaats van te mager. En toch was het niet mijn bedoeling alles zó zonder onderscheid - carte blanche, zoals men zegt - bij elkaar te vegen dat ik niet veel kon verwerpen van wat in de Griekse verzamelingen werd aangetroffen; ik had het vermoeden dat sommige waren opgevist van de droesem van het tegenwoordige publiek en sommige waren verzonnen met meer ijver dan discretie. Verder: op mijn argument dat dezelfde man die funderingen legt voor huizen van Lucullische rijkdom niet tegelijk kan zeggen dat de Armoede bij hem inwoont, keer je de zaak om en vind je daarin juist het bewijs dat Rijkdom je huis heeft verlaten en ergens anders heen is gevlucht, en dat Armoede zijn plaats heeft ingenomen. Gelijk heb je als je je landgoederen en villa's niet bij je bezittingen telt, hoewel de rijken - locupletesGa naar voetnoot15. - vooral daaraan hun naam ontlenen. Dit, mijn beste Budé, is haarkloverij, maar ik vond het aardiger dan me te verdedigen, óf omdat jij erom vroeg, óf omdat het een genoegen is over welk onderwerp ook met een vriend als jij te schertsen óf omdat ik dacht dat jouw triomf kleiner zou zijn als ik je liet winnen door in gebreke te blijven. In ieder geval is er niets van jou dat ik niet bijzonder op prijs stel en bewonder; dat deed ik altijd al, maar mijn genegenheid en verering voor jou is nu groter, omdat ik je dagelijks van dichterbij en met dieper inzicht meemaak. Want niet alleen tonen je werken, gevuld als ze zijn met een prachtige voorraad van alle disciplines, aan dat je de meest volmaakte geleerde bent, begiftigd met bovenmenselijke gaven en een oordeel dat daarbij past, maar ze bewijzen ook dat je een integer en fatsoenlijk man bent die met harts- | |
[pagina 197]
| |
tocht uitvalt tegen de corrupte zeden van onze tijd. Als je dan af en toe zondigt in al te lange uitweidingen, wat ik niet geloof - maar stel dat je dan toch in iets zondigt, dan zijn het vooral eerzame fouten, zoals jezelf terecht opmerkt, en verder zo goed geslaagd dat ik veel liever jouw mislukkingen wil dan andermans successen. Onder zovele soorten schrijvers vind ik er geen zo onuitstaanbaar als die na-apers van Cicero, een soort waar Pontano erg dicht bij komt, want om wondervertellingen als van Apuleius lachen zelfs kinderen. Jij werkte met bewonderenswaardige evenwichtigheid nauwkeurig en verfijnd zonder dat toegankelijkheid en scherpzinnigheid ontbreken, rijk en overvloedig zonder je doel uit het oog te verliezen, schitterend en geweldig zonder dat spieren en zenuwen ergens ontbraken, rijk aan beelden en opschik zonder dat men je meer prijst om je fraaie taal dan om je geleerdheid. Dat kan alleen Budé. Maar zoals ik in mijn middelmatigheid niet je onvergelijkelijke succes kan benijden, zo moet jij in alle oprechtheid niet neerzien op schrijvers van mijn soort en bekendheid. Temeer niet omdat je zelf bekent dat zoals ieder zijn eigen gezicht en stem heeft, ieder ook zijn eigen stijl en instelling heeft. Jij wilde liever slechts door geleerden begrepen worden, ik, zo mogelijk, door de grote meerderheid. Jouw doel is te overwinnen, het mijne te onderwijzen of te overreden, hoewel jij dat ook doet, naast veel andere dingen. Ik had opdracht gegeven je uitgebreide uitgave van De asse te kopen; nu eindelijk, terwijl ik dit schrijf, ontrukte ik ze aan de handen van de boekbinders. En zo eist jouw ijver van ons een dubbele prijs, maar ik wens dat je dat dikwijls doet. Ik zal de twee uitgaven van begin tot eind doorlezen, maar met hulp van iemand die meeleest zodat ik zekerder weet wat je meende te moeten toevoegen of veranderen. De lectuur ervan zal me zo niet voldoende opmerkzaam, in ieder geval een beetje minder onnauwkeurig maken. Ik herkende degene die de noten schreefGa naar voetnoot16. onmiddellijk aan zijn stijl; hij lijkt erg veel op de schrijver zelf en ik kan van mezelf zeggen: ‘de dief is de dief bekend en de wolf de wolf’.Ga naar voetnoot17. Voor de geleerde en zo eervolle brief die Deloynes mij schreefGa naar voetnoot18. dank ik ook jou, omdat ik vermoed dat jij hem daartoe aanspoorde. Overigens, hoe kwam het in het hoofd van een zo druk bezet man op mij te schrijven? Wat een godenleven, als er zoiets is! Want wat is dat anders dan dagelijks met zulke vrienden in de lieflijke weiden van de muzen verwijlen, schertsen en genieten? Wat een verhalen, wat een gesprekken, wat een commentaren! Met geestigheden en humor zoals Cicero die had met zijn vriend Brutus en Pomponius! En ik aarzel niet Deloynes en Ruzé te stellen boven Brutus en | |
[pagina 198]
| |
Pomponius, als jij het goed vindt dat ik je met Cicero vergelijk die jij naar onze tijd overbrengt. Hier is niets van dat alles, maar ik weet niet waarom de schone letteren tot nu toe het hier zwaar hebben te verduren. De oorzaak, dunkt me, is dat de mecenassen weinig enthousiast zijn en de vijanden van de schone letteren heersen. De zeer beroemde Jean Le Sauvage, kanselier van Bourgondië, is bijna de enige die zich even hard inzet voor zijn vaderland als voor de beste studies, maar de drukke werkzaamheden verbonden aan zijn functie laten hem weinig tijd voor ons. Je weet dat je van de aangename vrucht van het goede niet ten volle kunt genieten zonder deelgenoot. En als toevallig Tunstall niet hier was, zou ik niemand hebben met wie ik van je heerlijke brief kon genieten. Verder aanvaard ik gaarne de voorwaarde die je me aanbiedt, dat heel het bezit van al onze vrienden onder ons voortaan gemeenschappelijk is. Wat voor overvloediger winst kan me worden aangeboden? Wat mij betreft, ik zal er in ieder geval voor zorgen dat iedereen die Erasmus liefheeft hetzelfde goede gevoel heeft voor Budé. Ik durfde Deloynes te schrijven omdat ik met zoveel genegenheid door hemzelf daartoe werd aangespoord, of omdat jij er zo op aandrong dat ik me zou schamen het niet te doen. Overigens, om geen onwaarheid te spreken, geen andere reden had mij meer kunnen afschrikken van het schrijven dan me op die manier tot een brief uit te dagen. Als ik zoveel idee had van mijn eigen reputatie als jij meent, dan kon zeker noch onze gemeenschappelijke vriendin Filosofie, noch de beschermgod van de vriendschap Jupiter, noch de door jou bewerkte roem van mijn naam, noch het door jou goddelijk verklaarde geluk van mijn genie, mij tot een zo grote onbeschaamdheid drijven om je zo geleerde brief te beantwoorden. Omdat ik nu de grootst mogelijke supporter van jouw glorie ben en ik zelf bijna al meer dan genoeg heb van roem, schrijf ik je dit des te liever omdat ik voorzie dat allen voortaan met des te meer bewondering naar jou opkijken, nu ze bemerken dat Erasmus, aan wie ze tot nu toe welsprekendheid toekenden, wel met stomheid geslagen lijkt wanneer jij spreekt. De hele passage over mijn verrijking en het opgeven van mijn onafhankelijkheid, maakte me aan het lachen. Je bent óf slecht op de hoogte van mijn karakter óf je doet heel slim alsof je dat bent. Tot op heden zaai ik hier, zonder zelfs te weten wat de oogst zal zijn. Ook nu nog leef ik op mijn eigen sap zoals slakken doen en voed ik me zelfs door aan mijn eigen armen te knagen zoals inktvissen. Wel is mij een jaargeld beloofd uit de schatkist van de vorst en een prebende die me al geschonken is en die ik zelf in een jaargeld heb omgezet. Er vallen hier heel wat lijken, maar o, die massa's gieren, en ik ben allesbehalve zo snel als een gier. Als iets me van de letteren had kunnen afhouden, dan had óf mijn al zwakke gezondheid me er vroe- | |
[pagina 199]
| |
ger van weerhouden, óf de grote afgunst van die onwetende groep ijdele zwetsers wier slechtheid me bijna heeft gestenigd. Dezelfde mensen die bij jou waren, komen me nu opzoeken in Brussel. Hun komst maakte me deels vrolijk omdat hun manier van spreken aan jou deed denken, deels triest omdat ze geen brief van jou bij zich hadden, ook al gaven ze me hoop dat die spoedig zou komen. Een van hen is MarianoGa naar voetnoot19. van Sicilië die de vroegere vrolijkheid van zijn volk met zich meedraagt, een man die behalve zijn eruditie ook nog een zeer oprecht karakter heeft, duidelijk geboren is voor vriendschap en wiens gezelschap me niet weinig genot bezorgt. Wat je slecht verbeterde brieven betreft, je heb het volste recht daar boos over te zijn, want het had ook behoorlijk mijn woede opgewekt. Maar we hebben hier maar één drukkerGa naar voetnoot20. en het soort drukker dat we verdienen. Overigens zorgde de stadssecretaris van Antwerpen, Pieter Gillis, een geleerd en vriendelijk man en een van je voornaamste aanhangers, voor de publicatie van je brieven. Ik was er niet echt van op de hoogte, hoewel ik toch mijn vermoedens had, en er eigenlijk al voordat ik het wilde in toestemde, omdat ik graag zag dat jouw brieven door althans alle geleerden werden gelezen, en wel opdat jij door je zo opmerkelijke grootheid de indolentie van onze mensen wakker zou schudden en door de helderheid van je waakzaamheid hun diepe sluimer zou verdrijven. Je werd inderdaad beroofd van je wettige rechten als vader van drie zonen, beroofd ook van een van je zes kinderen en je hebt het recht mij, de veroorzaker van dit onrecht, een proces aan te doen, maar ik zal binnenkort de schade herstellen; ik zal daarvoor zorg dragen en wel op korte termijn. Maar als je je aantekeningen op het Nieuwe Testament aan mij wilt afstaan, vraag ik: zullen voortaan degenen die zich uit zichzelf de werken van anderen toe-eigenen of die de hele literatuur voor zichzelf willen houden, zich nog wel schamen? O oprecht en vriendelijk karakter, totaal vreemd aan iedere ziekelijke afgunst! Terecht zegt men dat schrijvers hun werken beminnen als kinderen. Jij vindt het niet erg je zoon te beroven om mij te verrijken, en terwijl velen strijden voor hun eer als voor hun leven, weiger jij niet je eigen roem over te dragen op je vriend. Wie houdt niet van een man met zo'n karakter, wie omhelst hem niet? Maar wees voorzichtig, mijn beste Budé, dat te doen. Want het ligt niet in mijn karakter me aan te prijzen met andermans rijkdom, ook al heb ik voor het Hebreeuws enige hulp gehad, maar zeer spaarzaam en niet stiekem. Tegelijk zal ik een slechte dienst bewijzen aan alle leergierigen als ik voor mezelf iets claim waarvan | |
[pagina 200]
| |
ik weet dat jij het op een gelukkiger wijze gaat behandelen. Ten slotte, wanneer je ze zult publiceren, zullen ze niet minder van mij zijn dan van jou, ik zal ze kunnen gebruiken gekoppeld aan de naam van mijn vriend Budé, en dat doe ik dan niet zozeer uit oprechtheid als uit eerzucht. Ik wilde slechts dat je me, na mijn werk gekeurd te hebben, zou waarschuwen als je iets miste of als je je aan iets ergerde, zodat ik in de volgende uitgave die ik voorbereidGa naar voetnoot21. dat zou kunnen herstellen. Ik weet nog niet of ik je ervoor moet bedanken dat de om zijn kwaliteiten zeer geachte bisschop van Parijs,Ga naar voetnoot22. die nu in naam van jullie koning hier als onderhandelaar fungeert, gelooft dat ik iets te betekenen heb in de letteren. Ik zou dat zeker doen als je me niet zo mateloos had aangeprezen; eigenlijk moet ik je ervan beschuldigen een zo groot man zo om de tuin te hebben geleid, en tegelijk mijn geringheid, die jij behoorde te kennen, te hebben belast met zulke grote verwachtingen. Maar wat het ook is, vriendelijkheid of ijver, dat wil zeggen of je me nu een dienst bewees of een vergissing maakte, je hebt dat helemaal gemeen met Lefèvre en Cop, want dat maakte ik op uit het gesprek met de legaat. In ieder geval was het voor mij een buitengewoon groot genoegen kennis te maken met een zo religieus, zo geleerd en vriendelijk man en ik kan nauwelijks zeggen hoezeer ik hem verplicht ben. Hij eerde me niet alleen met zijn lof, zijn omgang en gezelschap aan tafel - je weet immers dat bij de dichters diegenen goden worden die de goden wensen uit te nodigen aan hun tafel - maar hij nodigde mij ook in naam van de allerchristelijkste koning uit mijn tent op te slaan in jullie Frankrijk als mijn vorst dat zou toestaan. Over de dagelijkse, bijna voortdurend slechte gezondheid van Jacques Lefèvre stuur je me een bijzonder bitter bericht. Hij is een man van zo grote spiritualiteit, vriendelijkheid en geleerdheid en heeft zich zo verdienstelijk gemaakt in de studies en voor alle geleerden dat het niet te verteren is dat hij ooit oud wordt of sterft. Maar toch beurde het gesprek met de bisschop me op, want hij vertelde dat hij zich al wat beter voelde. Je verlangde, mijn beste Budé een nog langere brief dan die van jou. Wel, geluk ermee, hier is er een die even lang als slecht is. Want ik kan de jouwe gemakkelijk in lengte evenaren, maar hoe zou ik het kunnen naar inhoud? Kijk maar of je er voortaan mee doorgaat Erasmus uit te dagen zeer lange brieven te schrijven. En om je daarvan in de toekomst te weerhouden, voeg ik er nog een slotstuk aan toe. Er zijn hier enige Italianen die zich ergeren aan het epigram dat je op de titelpagina van je De asse toevoegde, waarin je zegt dat het gemakkelijker is de spot te drijven met deze werken dan ze na | |
[pagina 201]
| |
te volgen, zoals mensen al te arrogant de sandaal van Venus bekritiseren wanneer ze niets anders in haar zelf vinden om te laken.Ga naar voetnoot23. Ik zei dat het mij niet de moeite waard leek daarover te vitten omdat de drukkerGa naar voetnoot24. het misschien op eigen gezag had toegevoegd. Laten ze liever het werk zelf aanvallen waarvan, als ze er ook maar één steen uithalen, de hele structuur in elkaar zou storten. Je ziet hoeveel vertrouwen jouw zorgvuldigheid mij inboezemt, want ik schroom niet de eerste de beste aan te moedigen je aan te vallen, in de wetenschap dat je faam er groter van wordt. Ik zou niet graag willen dat iemand dat bij mij deed. Ik had je al een korte brief geschreven als voorproefje van deze. Deze komt er laat achteraan, maar toch zou je zeggen snel, als je wist wat voor een verkoudheid, bijna een algehele plaag, me vele dagen heeft gekweld en waarvan ik na een maand nauwelijks ben genezen. Daar komt nog bij het eindeloze verhuizen. Vaarwel, geleerdste van mijn vrienden en vriendelijkste van de geleerden. Antwerpen, 15 februari 1516 |
|