De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 4. Brieven 446-593
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 179]
| |
529 Aan Etienne Poncher
| |
[pagina 180]
| |
in de Latijnse welsprekendheid zo overtreft als hij zichzelf overtreft in de Griekse taal. Toch nodigt hij dagelijks mensen van elders uit en verlokt hen met grote prijzen en stelt ons ook hierin het lang vergeten voorbeeld van de meest prijzenswaardige koningen uit de oudheid voor ogen. En omdat hij geen bezwaar heeft onder deze personen ook aan mij te denken, zie ik hoeveel ik hem verschuldigd ben. En ach, wat zou ik graag willen beantwoorden aan het oordeel van een zo'n uitstekend vorst! Sommige mensen belasten me in hun edelmoedigheid met lof die ik zonder onoprechtheid niet kan aanvaarden en die ik niet kan waarmaken, zonder een heel andere man te zijn dan die ik zelf ken. Overigens was uw Frankrijk mij altijd dierbaar om allerlei redenen, maar in het bijzonder zo aangenaam omdat ik er enige heerlijke jaren heb doorgebracht met het bestuderen van de schone letteren. Maar nu raadt mijn leeftijd mij af van land te veranderen zodat ik, zelfs als deze woonplaats niet mijn voorkeur heeft, toch daar moet blijven waar de ouderdom mij heeft verrast. Daarbij komt dat ik hier wordt vastgehouden door de edelmoedigheid van onze uitmuntende vorst Karel en zijn ijver om de humanistische studies te bevorderen, die zo goed aansluit bij de geest van uw vorst dat het wel lijkt alsof hij met hem een wedstrijd is aangegaan om deze lof te verwerven. Daarom kan ik op het ogenblik over deze zaak niets met zekerheid zeggen en alleen maar mijn erkenning uitspreken voor de goedheid van uw uitmuntende koning voor mij, en mijn dankbaarheid die niet geringer is dan wanneer ik al van zijn aanbod gebruik had gemaakt. In de toekomst zal ik zeker de wens van een zo groot vorst die mij met zijn vrijgevigheid spontaan tot zich roept, inwilligen als ik dat kan doen met goede trouw en in eerzaamheid. En als die gelegenheid zich niet voordoet, zal ik me niet minder verplicht voelen aan Frankrijk. U van uw kant zult het mij niet euvel duiden als ik niet doe wat buiten mijn bereik ligt. Dit zwakke lichaam kan ik niet met iedereen delen, wel mijn geest en de producten van mijn geest. Overigens, wanneer ik Zijne Majesteit en u, eerbiedwaardige vader, zo hun best zie doen om Frankrijk op te luisteren met goede en geletterde mensen, dan valt mij dadelijk de naam van Heinrich Glareanus te binnen, een oude bekende van me, met wie ik in Bazel dagelijks omging. Zo iemand, dan voldoet deze man, naar mijn mening, aan al uw wensen. Ik zal een korte, maar getrouwe beschrijving van hem geven. Van geboorte is hij Zwitser - want ook deze natie begint de glorie van de letteren te voegen bij militaire roem - in de kracht van zijn leven omdat hij nog geen dertig is, goed gezond en een harde werker, al verschillende jaren bezig met de vrije kunsten, eerst in Keulen, spoedig daarna in Bazel, en dit niet zonder de grootste lof. Doctor in wat men de zeven kunsten noemt, niet alleen in titel, zo- | |
[pagina 181]
| |
als de meeste mensen van zijn orde zijn. Een expert in de sofistische filosofie, maar omdat hij tot inkeer is gekomen, is hij er nu een vijand van en een afvallige. Hij heeft de theologie begroet, niet vanaf de drempel, maar is er in doorgedrongen tot in het hart. Maar daar hij zich ergerde aan de steriele haarkloverijen, waarmee men tegenwoordig bijna uitsluitend succes boekt in de colleges en aan de onverklaarbare tweedracht en spanning tussen de theologen onderling, keerde hij op zijn schreden terug en gaf er de voorkeur aan Christus uit de bronnen te leren kennen liever dan uit die modderpoelen. Daarom is hij begonnen de Griekse literatuur met veel ijver te bestuderen. Hij is een dichter van grote gratie, want in dat genre heeft hij eens als jongeman te Keulen de lauwerkroon ontvangen van keizer Maximiliaan. In het proza heeft hij geen gebrek aan talent of geleerdheid, maar soms zou men misschien wat meer oefening en ervaring wensen. Hij heeft een grote kennis van de geschiedenis en is zeer bedreven in de muziek, kosmografie, en in alle disciplines die met de wiskunde van doen hebben. Want daarin voornamelijk blinkt hij uit. Maar wat in dergelijke mensen zeldzaam is, hij heeft als een vurig vereerder van vroomheid een zo zuiver en puur karakter dat niet alleen zijn geest maar ook zijn oren een afschuw hebben van iedere schandelijke opmerking. Momus zelf zou geen fout in hem kunnen vinden behalve misschien dat hij ongegeneerd kan uitvaren tegen die spitsvondige sofisten, als men hem dit al als een fout moet aanrekenen en niet liever als een blijk van gezond verstand. U weet hoe onbeschaamd en verwaand dat slag mensen is, uitgezonderd degenen die een meer liberale opvoeding hebben gecombineerd met de studie van de filosofie. Glareanus bestrijdt hen met niet minder moed dan Hercules dat deed met de monsters, en hoe hard zij ook schetteren, hij heeft genoeg longen en stem om ze het hoofd te bieden en bovenal zijn onoverwinbare moed als van een ware Hercules. Daarom botert het niet tussen hem en de theologen, en dan bedoel ik niet de echte, geleerde theologen met wie hij het uitstekend kan vinden, maar die lieden die nooit iets hebben geleerd behalve wat hocus pocus en een paar steriele vraagstukjes. Het is des te gemakkelijker voor hem ze in verwarring te brengen en onderuit te halen omdat hij vroeger in hun kamp verkeerd heeft. Maar ook deze koortsachtige onstuimigheid, zijn begeestering als het ware, wordt met de leeftijd dagelijks milder. Verder is iedere hooghartigheid of ieder vertoon hem vreemd. Hij heeft een plooibaar karakter, geschikt voor de omgang met ieder soort gezelschap. Als u hem vraagt te zingen, zal hij dat zonder aarzelen doen, als u liever wilt dat hij iets voorleest, dan leest hij voor. Als u zich wilt verpozen, zal hij opgewekt grappen debiteren, maar wanneer u over ernstige zaken wil praten, is hij onmiddellijk een ander mens. | |
[pagina 182]
| |
En hoe gemakkelijk hij ook is in de omgang, hij is niet in staat te vleien. Als u zijn omstandigheden wilt kennen, hij is helemaal vrij; hij is nergens aan verslaafd, is niet bezeten van rijkdom, hij is ongehuwd en heeft geen andere wijdingen ontvangen dan het doopsel. Hij schreef me onlangs dat men hem in Frankrijk een jaargeld zou toekennen uit de schatkist, zodra er vrede was gesloten tussen Frankrijk en Zwitserland; ik ben blij dat dat nu gebeurd is. En als die vrede eenmaal gevestigd is, vraag ik Uwe Eminentie kennis te maken met deze man, om u ervan te vergewissen of ik u een verkeerd beeld heb voorgeschoteld. Zo niet, dat u zich dan de moeite geeft hem te uit te nodigen, maar op behoorlijke voorwaarden. Ik weet wat zijn talenten waard zijn, maar aangezien hij zeer bescheiden is zal hij, denk ik, genoegen nemen met honderd kronen, die, u moet dat van me aannemen, u niet slecht zult investeren. Ik weet hoe terecht Horatius zei steeds maar weer te bekijken wie wij bij wie aanbevelen.Ga naar voetnoot2. Maar bij deze man heb ik totaal geen vrees dat de fouten van een ander mij spoedig tot schande zullen strekken. Gewoonlijk zeggen zij dank die door een aanbeveling een post krijgen toebedeeld; ik verwacht echter dat men mij zal bedanken, als u mijn vriend Glareanus hebt leren kennen zoals ik hem ken. Als u wilt dat ik in deze zaak stappen onderneem, beveel het dan. Want door een brief van mij uitgenodigd - om ondertussen ook iets moois van mezelf te zeggen - zal hij liever en sneller komen toesnellen. Vooral als ik u voor hem zal beschrijven, zoals ik hem bij u heb beschreven. Maar pas op, men moet hem niet uitnodigen met een lege brief; men behoort hem een reisgeld toe te kennen als onderpand van alle beloften. Zie hoe vertrouwelijk ik met u omga alsof ik uw hoogheid uit het oog verlies. Maar uw vriendelijkheid die me leerde brutaal te zijn, heeft me zo verdorven gemaakt. U moet me dat óf helemaal vergeven óf voor een goed deel aan u zelf wijten. Vaarwel, van Antwerpen, 14 februari 1516 Erasmus van Rotterdam |