De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 4. Brieven 446-593
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |
499 Van Thomas More
| |
[pagina 140]
| |
nieuws heeft over die benoeming in Sicilië en ik bid God dat het gunstig afloopt. De heer Tunstall schreef me laatst een brief vol vriendschap; zijn oprechte en eervolle oordeel over mijn Utopia - en ik mag sterven, mijn beste Erasmus als dat niet zo is - gaf mij meer vreugde dan een Attisch talent. Je weet dan ook niet hoe ik me voel; ik ben groter geworden, houd mijn hoofd rechter, ik heb voortdurend een eeuwig koningschap voor ogen dat mijn Utopiërs voor mij bestemmen. Ik zie me al schrijden gekroond met zo'n prachtige diadeem van korenhalmen, opvallend in mijn franciscaanse mantel, een eerbiedwaardige scepter die bestaat uit een bundel korenaren dragend, omringd door een uitgelezen schare van Amaurotiërs.Ga naar voetnoot1. Zo gekleed, aan het hoofd van een lange stoet, groet ik de afgevaardigden en heersers van andere landen, die er armzalig bijlopen vergeleken met ons, hoe prat zij ook gaan op hun kinderlijke opschik en vrouwelijke versierselen waarmee ze zijn getooid, overladen met kettingen van verachtelijk goud en er dwaas uitziend met purper en edelstenen en andere waardeloze prullen. Hoewel ik niet graag zou willen dat jij of onze vriend Tunstall mijn karakter afmaten aan andere mensen, wier zeden veranderen met de fortuin. Zelfs als het de goden behaagde mijn nederige persoon te verheffen tot de sublieme hoogte die ik nu bezet en waarmee ik geen koningsplaats vergelijkbaar vind, zullen jullie toch nooit meemaken dat ik de oude en beproefde vriendschap waarvan ik genoot toen ik nog een privépersoon was, vergeet. Als jullie het niet al te lastig vinden de korte reis te maken en me te komen opzoeken in Utopia, zal ik er zeker voor zorgen dat alle stervelingen die onder mijn lankmoedig gezag staan jullie de eer bewijzen die zij verschuldigd zijn aan degenen die hun vorst zo dierbaar zijn. Ik wilde deze zoete droom nog verder voortzetten, maar helaas, de opkomende dageraad verstoort hem, verdrijft me uit mijn rijk, en roept me terug naar mijn dagelijkse tredmolen, dat wil zeggen naar het publiek domein. Mijn enige troost is dat echte vorstendommen niet veel langer standhouden. Vaarwel, zeer dierbare Erasmus. |
|