De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 4. Brieven 446-593
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermdGuillaume Budé aan Erasmus van Rotterdam, gegroetIk lees en herlees je brief die nogal tegenstrijdige gevoelens bij me oproept. Enerzijds, als ik zie hoe knap je bent en met wat voor subtiele elegantie je schrijft, denk ik dat je de spot met mij drijft. Ik ben namelijk niet zó stupide met mezelf ingenomen dat ik me mijn eigen middelmatigheid niet realiseer, ook al plaats jij me onder de meest gedistingeerde geesten! Anderzijds ech- | |
[pagina 117]
| |
ter, als ik uit je geschriften opmaak wat voor een vriendelijk karakter je hebt, aanvaard ik de brief die me onlangs bereikte niet als luchtige spot maar als ernstig gemeend. Om uit dat dilemma te komen, besloot ik dat het misschien beter is - ook al is dat misschien naïef - een theoloog zoals jij bent te vertrouwen, dan door mijn wantrouwen jou en de vriendschap zelf niet waard te zijn. Ik zou bijna gaan denken een karakterfout te hebben als ik me niet durf te verlaten op jou, een vriend die zweert bij bijna alles wat hij schrijft. Ik ben dus vast van plan je te geloven en vertrouwen te stellen in je woorden. Daarom ben ik ook bijzonder opgetogen dat Cuthbert Tunstall, de afgevaardigde van de koning van Engeland, - een man die, zoals je me overtuigde, vooral bewondering verdient om zijn uitzonderlijke en heerlijke vertrouwdheid met de Griekse en Latijnse taal - uit zichzelf zich bij jouw woorden aansloot, in het bijzonder wat mijn Grieks betreft. Met jullie beider steun zal ik niet meer uitsluitend op mijn eigen oordeel afgaan en denk ik ook Griekse brieven te kunnen schrijven, en zo - ik, een autodidact die het Grieks laat leerde en mijn kennis te hooi en te gras opdeed - een rivaal te worden van de beroemdste kenners van het Grieks van deze tijd die het als kind al leerden. Het is met genoegen, met veel genoegen zelfs, dat ik je in die taal schrijf, want ik kan bij jou, de beste aller mensen, op begrip rekenen. Ik heb inderdaad besloten me met het volste vertrouwen aan jou bloot te geven, in de hoop dat ik, die voor de beide talen geen andere leraar heb gehad dan mezelf - een feit dat ik heel erg betreur - althans enige vorderingen kan maken op deze late leeftijd dank zij jouw kritische opmerkingen! Als ik inderdaad zie dat je wat tijd hebt voor mijn storende interrupties, blijf ik je met mijn brieven bestoken tot je er genoeg van krijgt. Wat meer is, ik denk dat het voor ons allebei belangrijk is dat door deze correspondentie onze vriendschap in de toekomst beroemd en algemeen bekend wordt. Ik verzoek je wel, beste vriend, om, als je iets van onze correspondentie publiceert, ervoor te zorgen dat ik geen voorwerp van kritiek word. Het is alleen maar redelijk dat jij borg staat voor de fouten die men van drukkers kan verwachten en ook voor mijn eigen feilen als dat nodig is, vooral als er in mijn eigenhandig geschreven brieven fouten zijn geslopen, zoals dat gebeurt, die ik bij herlezing over het hoofd zag. Ik mag toch eigenlijk wel van je eisen dat je borg staat voor mijn gevestigde reputatie? Ik kan trouwens niet ontkennen dat je terecht klaagt dat mijn handschrift je zoveel last bezorgde. Toen ik die passage in je brief las moest ik hard lachen bij de gedachte dat ik, die zo slecht schreef, durfde klagen over jouw slechte handschrift. Maar wat bij jou slechts slordigheid is, is bij mij een gebrek aan vakmanschap. Als je daarvoor in de toekomst wat clementie betoont, mag jij voortaan schrijven zoals je wilt. Van mijn kant ben ik bereid af te spreken dat | |
[pagina 118]
| |
ik er voortaan niet meer over zal klagen, net zo min als jij. Ik zag dat een van mijn brievenGa naar voetnoot1. is gedrukt samen met die van jou en dat er veel fouten in zitten. Vooral aan het einde is dat vervelend: men leest daar quinque in plaats van quique, anders gezegd ‘vijf’ in plaats van ‘en die’. Dat betekent een groot verlies voor mij omdat ik vader ben van twee trio's zonen en een meisje, die nu worden gereduceerd tot vijf zonen, zodat ik beroofd word van het dubbele rantsoen van het ius trium liberorum.Ga naar voetnoot2. Ik zal tegen je drukker een proces voor zware schade aanspannen, als hij deze fout niet onmiddellijk herstelt, en misschien moet ik ook tegen jou stappen ondernemen als ik door hem niet schadeloos word gesteld. Wat de futiliteiten betreft, ik denk dat je wat bedaard bent en mijn genoegdoening hebt aanvaard. Jij zelf geeft trouwens een verkeerde interpretatie als je denkt dat ik dat woord - hoe is het mogelijk - gebruikte voor je Aantekeningen op het Nieuwe Testament en voor de Adagia. Ik vind dat verre van futiele, maar uiterst serieuze werken waarvan ik beweer dat ze belangrijk en indrukwekkend zijn, goed gestoffeerd en opgesierd met prachtige vondsten in de beide talen en, als je me toestaat het woord van Homerus te gebruiken, ‘vol schittering’. Wel vind ik dat je, voor een verzamelaar van spreekwoorden, erg lang van stof bent - om ook iets tegen jou in te brengen - want je gaf mij te kennen dat ik nooit afscheid wist te nemen van een schilderij waaraan ik bezig was. Ik ben echt verrukt in je brief te lezen dat mijn opmerkingen je enigszins stimuleerden hierna te beginnen aan werken van een hoger niveau! Aan de slag dus! Ik sta met alles wat ik bezit achter het succes van die onderneming. Want waarom - o grote goden! - zou jij niet slagen in iets wat ligt binnen het bereik van de allergrootste geesten en van het toppunt van vakmanschap en geleerdheid? En hier begin je grapjes te maken, mijn beste Erasmus, met ‘ik meet me met mijn eigen maat’ en ‘we zijn niet allemaal Budé's’. Waarachtig, je weet je rol van een geestig en slim spotter met verve te spelen, bewonderenswaardige man! Alsof mij iets ergers kan overkomen dan mijn voet te moeten vergelijken met die van jou, wie de schoen van MaximinusGa naar voetnoot3. nauwelijks zou passen. Als men ons naast elkaar zette, zou jij zeker drie keer groter lijken dan ik! | |
[pagina 119]
| |
En hoe bewonder, koester, verwelkom, vereer ik je zo scherpe, precieze, snelle, altijd werkzame en consistente oordeel! Hoe heb je me met een enkele blik helemaal doorgelicht, onderzocht, diepgaand gepeild en gewogen! In ieder geval heb je voor mij met je brief iedere hoop de bodem ingeslagen je ooit te kunnen misleiden. Met je scherpe verstand heb je al mijn gevoelens uitgeprobeerd als een chirurg met zijn sonde en, ver weg als ik ben, kijk je in mijn binnenste en dwars door me heen alsof ik naast je sta. Ik begin mezelf beter te kennen sinds jij me bekeek, woog en op mijn waarde schatte. Wat een scherpe blik! Wat een trefzekerheid! Er is niets wat jij niet kunt bereiken als je je zou toeleggen op belangrijkere en grotere onderwerpen! Wie had, zelfs na mijn werk twee, drie keer bestudeerd te hebben, er méér uit kunnen halen dan jij, Erasmus? En dat terwijl ik ervan overtuigd ben dat jij nauwelijks tijd had een vluchtige blik te werpen op de passages die ik je had aangegeven, druk bezig als je was met dringende zaken. Men zegt dat men de leeuw herkent aan zijn klauwen;Ga naar voetnoot4. jij kunt mij en mijn gelijken herkennen aan de toppen van onze vingers. Nu echter zal ik brutaal worden en de beste verdediging voeren die ik kan met jou als rechter. Ik zie namelijk wat je me verwijt, ook al verberg je het. Je opmerkingen mogen nog zo raak en indringend zijn - en ik ben je daar erg dankbaar voor, dat erken ik, want je hebt dat gedaan op mijn verzoek -, ik laat me er toch niet door ontmoedigen en zal niemand de kans geven te zeggen dat, ook al is mijn zaak slecht, ik niet in staat ben voor mezelf op te komen en te overwinnen. Ik behoor namelijk tot die fatsoenlijke mensen die nooit geleerd hebben een zaak beter te laten schijnen dan hij in werkelijkheid is, en daar ook nooit moeite voor hebben gedaan. Maar je maakt het me wel erg moeilijk, want je doseert zo handig en lankmoedig de plichten van vriendschap en van kritiek dat ik over jou zelfs niet kan klagen als ik dat zou wensen, of ik zou onfatsoenlijker en onnozeler lijken dan de eerste de beste vleier. Toch wil ik je wat te doen geven, zodat je stof hebt om mijn brief te beantwoorden. Je zegt dat dingen die een natuurlijke eenvoud ademen zich gemakkelijker en prettiger in de geest nestelen en de lezer zelfs aanmoedigen tot meer aandacht en inspanning. Aangezien ik me ver heb verwijderd van die eenvoud, volgt daaruit dat een lezer niet snel plezier aan mijn werken zal beleven tenzij hij heel goed geïnformeerd en met gespannen aandacht leest. Dat is, geloof ik, in essentie, wat je bedoelde, hoewel ik, terwijl ik dit schrijf, je brief niet bij de hand heb, want hij doet de ronde onder mijn vrienden om te worden bewonderd als een schilderij van Apelles. Zij hebben hem mij ontfutseld toen ik hem hun liet zien! Je voegt er nog een paar opmerkingen aan | |
[pagina 120]
| |
toe over mijn veelvuldig en hardnekkig gebruik van metaforen. Je wilde me niet zeggen of je dat een goede of kwade zaak vindt; ik kon er geen zekerheid over krijgen, ook al heb ik mijn vermoedens. En verder zeg je dan: ‘Wat heeft dit ermee te maken?’ Ik kan dat verwijt niet tegenspreken en alleen maar proberen het op een of andere manier goed te praten, aangezien ik niet van plan ben een straf over me af te roepen. Je maakt er trouwens geen halsmisdaad van: als een buitengewoon handig criticus overgiet je voorlopig met lof wat je in je kritiek terecht ronduit had kunnen verwerpen, zodat je me op bepaalde manier wijzend op een fout, meer lijkt te willen aanmoedigen dan afschrikken en me niettemin voor de toekomst omzichtiger en kritischer maakt, als ik ooit geleerd heb te luisteren naar mijn meerdere. Wat moet ik hier ten eerste op antwoorden? Ik weet het niet, maar laat ik het volgende aanvoeren: ik koos mijn manier van schrijven, waarvan jij zegt dat die niet te vatten is door de eerste de beste lezer, maar alleen door zeer goed geïnformeerde en zeer aandachtige lieden, welbewust. Het was in die tijd in mijn belang, dacht ik, slechts door weinigen te worden begrepen en zo te worden begrepen dat ik zo nodig in staat was publiekelijk te ontkennen wat ieder individu volgens zijn eigen interpretatie dacht mij te horen zeggen. Ik zorgde er dus voor sommige zaken in raadsels te hullen, die overigens in de tweede druk aanzienlijk duidelijker zullen worden door de tussenkomst van een commentator,Ga naar voetnoot5. zodat ik steeds in de positie blijf te ontkennen en me veilig te stellen, terwijl ik tegelijkertijd zeg wat ik voor het ogenblik wil zeggen. Je hebt dat goed begrepen toen je zei dat ik Loxias van Delphi nadeed.Ga naar voetnoot6. Ken je het gezegde van Salomon niet: ‘Het is de glorie Gods zijn taal te versluieren?’Ga naar voetnoot7. Die wijze wilde inderdaad niet dat iedere leek of zelfs niet ieder kieskeurig mens hem zou begrijpen wanneer hij moeilijke en geheime zaken te berde bracht; zo deden ook de andere profeten. Maar sommige dingen, zul je zeggen, dient iedereen te weten en ook daarin druk je je zo uit dat het grote publiek, laat staan het gewone volk je niet begrijpt. Het onderwerp zelf immers van het boek en de uiteenzetting van de problemen die uit De asse en zijn onderverdelingen voortvloeien, liggen zo ver buiten ieders gezichtskring dat alleen min of meer geleerde mensen ze kunnen begrijpen, en zelfs zij moeten ze dan meerdere keren en met volle aandacht lezen. Niemand zou een onderwerp kunnen vinden dat zo onhandelbaar is | |
[pagina 121]
| |
of een taak op zich kunnen nemen die zoveel arbeid vereist, en het dan tot een goed einde brengen. Ook zelf was ik aanvankelijk niet van plan om alles duidelijk te maken. Er is bijna geen onderwerp dat door zoveel handen is gegaan en tevergeefs. Onder de befaamde geleerden van nu of van het verleden is iedereen wel met dit vraagstuk bezig geweest; je kunt niemand vinden die het van begin tot eind foutloos heeft opgelost. Ik ben vrijwel de enige van al die onbekende en onwetende mannen die meent dit hele onderwerp te beheersen en daarin zo succesvol te zijn dat iedereen die mijn uiteenzetting wil aanvechten spoedig zal bemerken dat hij een verwaande kwast is. En nu mijn mening over de andere punten. Ja, ik houd van beeldspraak en van allerlei stijlfiguren en dat in navolging van de grootste meesters van de Latijnse taal die in de welsprekendheid de eerste plaats toekennen aan de metafoor en zich in hun geschriften daarin hebben uitgeleefd. Ik houd ook van een verheven stijl en ik geloof niet dat ik die oneigenlijk heb toegepast. Wie van de beste en gelauwerde schrijvers probeerde niet in verheven en prachtige termen te spreken over grote zaken die bewondering of afkeuring wekken? Of denk je te kunnen enthousiasmeren en protesteren zonder je stem te verheffen en verstaanbaar te zijn voor iedereen die niet stokdoof is? Als ik je Silenen en De oorlog is zoet voor wie hem niet kennen lees,Ga naar voetnoot8. een voorschot op je polemiek tegen de oorlog, dan heb ik de indruk dat wij hetzelfde onderwerp een beetje anders behandeld hebben. Ik was verontwaardigd dat godsdienst samen kan gaan met krijgsrumoer en dat mensen die men heilig noemt zich bezighouden met zich te verrijken, terwijl het hun plicht is de weg naar de hemel te wijzen. Als men ons naast elkaar leest, zal men denken dat ik het thema van jou heb overgenomen, want ik sprak dezelfde gedachten uit in bijna dezelfde bewoordingen. Maar jij doet het omzichtig, verzoenend, eenvoudig, elegant en, in ieder opzicht, goed afgewogen zoals past bij je onlangs verworven kerkelijke waardigheid.Ga naar voetnoot9. Ik doe het uitbundig, zonder me in te houden, met hartstocht en heftigheid, met veel vertoon en stijlfiguren; ik hoop zonder grofheid! Ik vind namelijk niet dat je zondigt tegen de goede manieren als je vrijuit praat en met een frankheid die men terecht aan Frankrijk toekent. Verder maakte ik overvloedig gebruik van stijlfiguren, ritme, van het hele retorische arsenaal, van metaforen ook, als ze zich maar vanzelf en niet geforceerd aandienden. Want jij, wetend dat ik niet graag met versleten en afgezaagd materiaal en ornamenten werk, zult toch niet beweren dat ik ze me schandelijk verwierf of onbeschaamd en oneerlijk bij elkaar bedelde. Je zult toch geen eigenwijze gemaaktheid zien in de dingen | |
[pagina 122]
| |
die ik aanvoer; ik sleep ze er niet bij de haren bij en laat ze niet mijn stijl misvormen, of ik moet me ernstig vergissen. En dat laat zich duidelijk bewijzen, denk ik, door mijn vloeiende en gelijkmatige stijl. Jij meent je strikter te moeten houden aan de wetten van jouw Minerva die, en dat oordeel is terecht, geliefd is bij het volk en in de smaak valt bij de tribune. Ik zou zelfs verder willen gaan en haar senatoriaal en consulair noemen, wanneer ik zie dat je geschriften zo warm worden verwelkomd door ieder soort lezer dat ik al bijna jaloers op je ben. Maar wat kan ik doen? Begeesterd door het plezier van het schrijven denk ik er niet aan om, als ik me eenmaal met volle zeilen naar de open zee heb laten meenemen, het doek te reven of misschien maat te houden bij het zeilen. Ik geef me over aan de wind en laat me voeren waarheen de inspiratie, onbeheersbaar in haar vurigheid, me brengt. Misschien drijf ik ondertussen ook wel eens af, als ik in te grote geestdrift raak. Er is echter een punt dat me nu pas te binnen schiet en dat ik graag aan jouw oordeel overlaat: ik zou, eenmaal op gang gekomen, altijd hetzelfde tempo moeten nastreven, met dezelfde bries voortdurend in de rug, zodat je, dichterbij komend, voelt dat ik vooral voortgedreven word door de zeilen, niet door roeiriemen, want je weet dat niets ons zo bestendig voortdrijft als de bries die we roem noemen! Jij oordeelt dat ik word voortgestuwd door deze wind - en hij waait gestaag ook al is hij krachtig - die mij behaagt en doet pralen, zo stel ik me voor, die opstuwt, maar ook voortstuwt en geen last veroorzaakt. Je zegt echter dat weinig lezers me bij kunnen houden als ik zo ver buiten hun gezichtsvermogen voortsnel. Het zij zo, ik zal daar niet met je over twisten, want de meeste schrijvers blijven aan hun ideeën vasthouden. Laat me althans dit geloven dat de lezers, als zij eenmaal erin geslaagd zijn me te volgen, zich graag zullen buigen over deze begeesterde stijl en mij misschien ver achter zich zullen laten. Jij hebt meer ervaring met dit soort wedstrijden, met jouw vakmanschap kun je de zeilen zo uitzetten dat je zacht, regelmatig en gestaag door wadden en diepzee, over zandbanken en riffen en zelfs midden op de oceaan vaart voor de wind, als was het op een stromende rivier. Dit is een zeldzame gave, een gift van de natuur. Ondertussen word ook jij, grote redenaar, door de adem van de roem voortgestuwd, maar jij weet wat je bestemming is en gebruikt kleinere en gemakkelijker zeilen. Het verschil tussen ons is dan ook dit: jij zegt de dingen aardig en elegant, alsof je een gesprek voert: ik druk me uit, ja schreeuw in een opzwepende stijl, dat geef ik toe, maar met een verstaanbaar, niet oorverdovend geluid. En zo ben ik misschien wat heftig en sleep de lezer mee, terwijl jij hem voor je wint door hem te verleiden; ik storm zijn geest binnen, jij sluipt erin; ik ga in de volle wapenrusting van een krachtige jonge kerel, jij gaat luchtig gekleed als een infanterist; jouw inspanning is minder, | |
[pagina 123]
| |
maar goed gericht, de mijne is enorm maar hoe ik ook met mijn armen zwaai, ik bereik niet dezelfde resultaten als jij. Kortom, jij weet beter wat er allemaal komt kijken bij een belegering, een verovering, een verdediging; jij beheerst het filosofische strijdveld, ik storm, zonder training, verblind door hartstocht op mijn doel af. Laat wat je zegt waar zijn, maar verder kun je, denk ik, niets tegen me vinden, niets ernstigers tegen me aanvoeren en je kunt zeker niet zeggen dat ik in dit dispuut me kleedde in onbeschaamdheid in plaats van moed.Ga naar voetnoot10. Zo was het bij de volkeren van de oudheid: iedere schrijver had zijn eigen persoonlijkheid. Zo heeft de natuur het altijd gewild: of we nu toegeven aan onze fouten, of dat deze zonder dat wij het weten aan de oppervlakte komen. Het rustige, niet het heftige en gloedvolle past jou; ook het grootse en het vlammende zal bij je passen als je het wilt en je zult in triomf de hoogste toppen bereiken, kortom tot alles in staat zijn, als je daar enige moeite voor doet. Ik ken je even goed als jij mij kent! Ik stel meer en hogere eisen aan mezelf, ook al vraag ik niet meer dan mijn krachten mij toestaan; jij ontziet je te veel, je blijft binnen de grenzen van wat je aankunt, en geeft nooit toe aan de aandrang daarbuiten te treden. Iedereen bewondert je dan ook omdat je altijd fris nieuwe taken op je neemt, zonder dat je daaronder bezwijkt, want je neemt nooit de moeite van jezelf het uiterste te eisen en wilt liever met volhardende dan intense arbeid je kwaliteit bewijzen, hoewel niemand anders dan jij tot zoveel in staat is. Wat mij betreft, ik kan er niet zo gemakkelijk toe komen mijn stijl te verlagen tot het niveau van de gewone man, als ik over verheven zaken van niet gewone omvang schrijf; liever vorm ik hem naar het voorbeeld van hen die een grote reputatie bij het nageslacht achterlieten. Als ik ooit de aantekeningen, die ik al lang heb laten liggen, weer opneem,Ga naar voetnoot11. zal ik eraan denken een wat fijnere draad te gebruiken om het web te weven dat uiteindelijk toch in de weegschaal van het volk moet worden beoordeeld; in beide stijlen zal het mij niet aan welbespraaktheid ontbreken, meen ik. Maar het lijkt er op dat deze welbespraaktheid je tegen de borst stuit, ook al zet je om mij ter wille te zijn het oordeel van een ander in plaats van het jouwe.Ga naar voetnoot12. Wij streven hetzelfde doel na, als ik me niet vergis. Ik weet dat wij op zoek zijn naar een buitengewone reputatie, en niet via de eerste de beste weg; jij rent er achter aan, je rust nooit. In feite is de wens om mensen van de hoogste reputatie in geleerdheid na te volgen, voor ons en voor al degenen | |
[pagina 124]
| |
die volmaaktheid zoeken, een gelijke strijd aan te gaan; toch begon je enige tijd geleden, mijn beste Socrates, jezelf te vernederen, met het doel de theoloog uit te hangen of de goedkeuring van die theologen bij jullie te verwerven voor je ijver. En je doet hetzelfde, geloof het of niet, wanneer je me in je brief aanraadt tevreden te zijn met mijn eigen prestaties. Dat mijn theoretische betoog aan het eind van het laatste boek niets te maken heeft met mijn onderwerp, de Romeinse as, zoals jij lijkt te menen - waarom zou ik niet evenveel recht hebben als jij om heel uiteenlopende onderwerpen met elkaar te verbinden? Silenus en Paulus - zeer uiteenlopende karakters - baldadige pantomimespelers en plechtstatige helden, bacchanalen en mysteriën van Eleusis,Ga naar voetnoot13. je koppelt ze aan elkaar met de lijm van je welsprekendheid en wel zo dat de naad met de nagel niet te voelen is en niet te zien voor het oog. Je toont ons een steeds veranderend wereldbeeld en roept nieuwe en onvermoede aspecten van het leven op voor onze verbaasde ogen. Wat heeft dat te maken met Silenus en zelfs met Dionysus? Zo aarzelde je niet, toen je voor onze heiligste altaren een redevoering ging houden, om je uitgangspunt en, volgens de gebruikelijke uitdrukking, je thema, te ontlenen aan bijna schunnige gedichten en je boog dat ongetwijfeld met ongemene handigheid om tot jouw voordeel.Ga naar voetnoot14. Las je iets dergelijk in mijn De asse? Dit boek heeft tot doel - en ik wil dat je dat goed begrijpt - de graven van de oudheid te openen en alle geheime poorten te ontsluiten; te tonen dat de rijkdom van de Egyptenaren en de Chaldeeërs - zoals jouw lofdicht het uitdrukt - die ik na al die tijd aan het licht bracht, omrekende in het geld van deze eeuw en, enige expert op dat gebied, op juiste waarde schatte, vele malen groter was dan men dacht; om aan te tonen ook dat deze rijkdom, hoe groot ook, niet meer was dan tegenwoordig het spaargeld van een kolenbrander en dat zij die zich tegenwoordig zo inspannen deze giften van de fortuin na te jagen, met hand en tand vechten, zoals het gezegde luidt, om de schaduw van een ezel.Ga naar voetnoot15. Aangezien de filosofie haar beoefenaren kan beschermen tegen die dwaling en de mens werkelijke en onvergankelijke roem in het vooruitzicht kan stellen, probeerde ik duidelijk uiteen te zetten wat de ware filosofie is en hoe degenen die zich wij den aan de letteren ernaar kunnen streven en haar kunnen bereiken. Ik vind dat die gedachten even nauw samenhangen met mijn betoog De asse, en met de problemen die ik erin behandel als in een schilderij schaduw altijd samengaat met licht - als het mij tenminste gelukt is de zogenaamde balans in goed evenwicht te hou- | |
[pagina 125]
| |
den. Kon ik deze gedachten niet tot uitdrukking brengen ondanks mijn inspanningen, of kon ik die inspanningen niet volhouden met alle vermogens en hulpbronnen die mij ten dienste stonden? Jij had het gekund, gewend als je bent hoog te vliegen, snel of ontspannen, zonder zelfs een vleugelslag! Ik ben nog maar een leerling-schrijver en fladder wat klapwiekend rond als spelende duiven, zoals je lijkt te denken. Ik vraag je wel dringend het mij niet aan te rekenen dat ik op een paar plaatsen wat langere uitweidingen aanbracht, inlegwerk om de gaten in mijn betoog op te vullen. Deze onderwerpen zouden in speciaal daaraan gewijde boeken niet een zo goede plaats hebben gevonden. Dat heb je heel goed gezien. Ik wil je echter niet verhelen dat het boek De asse een tweede druk heeft gehadGa naar voetnoot16. die behoorlijk is uitgebreid. Dit voor het geval je gelegenheid zou vinden, ik zeg niet om het te lezen, maar om het door te bladeren en van ieder katern een bladzijde te lezen. Wat volgt doet me aarzelen. ‘Ik zie,’ zeg je, ‘dat je erg veel houdt van vergelijkingen, die bij jou zeer verfijnd en bijzonder moeilijk te doorgronden zijn, maar wanneer je er een hebt gebruikt, kun je je er niet meer van losscheuren.’ Wil je me met die woorden overtuigen dat ik een erg goed gebruik heb gemaakt van die stijlfiguren? Ik dacht namelijk dat ‘goed gebruiken’ inhoudt dat ik een beeldspraak niet afbrak voordat ik de zin ten einde had gebracht en mijn mening had verduidelijkt. Of vind je - ik geloof dat dat het geval is - dat ik meer tijd en moeite verspil aan deze verfraaiingen dan terecht en juist is, alsof ik een manie heb voor stijlfiguren en een gebrek aan smaak toonde in de manier waarop ik die verfraaiingen van de redekunst misbruik? Verwant met deze tekortkoming is een andere: mijn stijl is in zijn geheel dicht bezet met edelstenen in plaats van dat er af en toe een oplicht, hoewel de grootste schrijvers betoogden dat een geschrift af en toe een juweeltje moet bevatten, maar er niet dik bezaaid onder moet liggen. Mijn eerste antwoord zou zijn, als ik wilde, dat naar mijn mening die ingevoegde uitweidingen in mijn boek en het eind van het boek zelf als het ware opmerkelijke lichtpunten zijn in een traktaat dat op zichzelf nogal duister is; de uiteenzetting over gewichten en geld en het zorgvuldig napluizen van maten vormt een wel zeer weerbarstige lectuur. In ieder geval, mijn beste Erasmus, verdedig ik graag mijn zaak voor jou, alsof ik als beschuldigde sta voor jou, rechter van de literatuur, of alsof jijzelf uit eigen gezag mijn naam naar voren bracht als voorbeeld van overdadige stijl die te rijk, te briljant, te woekerend is en in strijd met de manieren en zeden van onze voorouders wier principes ongetwijfeld nog steeds als wet worden aanvaard door de klasse van de geleerde schrijvers. Ik ben echt niet zo dol op mijn of andermans tekort- | |
[pagina 126]
| |
komingen dat ik, als mijn natuurlijke neiging of mijn soort geleerdheid dat zou verdragen, niet liever zonder die tekortkomingen zou zijn dan schuld te moeten bekennen en vergeving te moeten vragen. Maar omdat wat ik het meeste wenste mij niet was beschoren, koos ik wat men ‘de op een na beste vaart’ noemt, want ik denk dat ik dan op edelmoediger wijze tekort schiet. Wie zou immers niet liever aangeklaagd worden voor overdaad en overmatige elegantie dan voor armzaligheid en armoedige soberheid? Ik schreef je eens, bij wijze van grap, dat ik landhuizen liet bouwen om te wedijveren met Lucullus. Jij gaat verder en vergelijkt me met een huisvader even rijk als Lucullus, die echter weet wat voor meubilair hij in huis heeft en geleerd heeft dat doelmatig te gebruiken. Je geeft me daar een niet geringer compliment, denk ik, dan wanneer je mij, in deze losbandige eeuw, een Piso de Deugdzame had genoemd. Er is dan ook geen enkele reden om daar boos over te worden; ik trof in jou een gewoonlijk hoffelijk en nooit vijandig criticus, die zich houdt aan wat rechtvaardig en gepast is en nooit de waarheid uit het oog verliest. Je had me een straf kunnen opleggen door ten opzichte van mijn geschriften een kritische en vijandige houding aan te nemen, maar uit vriendschap vergaf je me al mijn tekortkomingen. Naar mijn mening zou iedereen van goede wil hebben aangeraden je oordeel te aanvaarden en te volgen, als jij het nodig vond mij te beschuldigen van een weelderige en overdadige stijl. In werkelijkheid zal ik, dank zij jouw welwillende oordeel, in plaats van straf te ondergaan voor mijn gedurfde uitweidingen, roem oogsten bij degenen die jouw brief zullen lezen. Tot nu toe sprak ik, zoals je ziet, als een aangeklaagde die zich verdedigt; nu spreek ik van gelijke tot gelijke. Ik pleeg me namelijk zeer kritisch op te stellen tegenover mezelf, fouten te zoeken en mijn werk af en toe te benaderen alsof het van een ander afkomstig is. Zelfs dan betreurde ik nooit aan mijn aard te hebben toegegeven en mijn eigen genie te hebben gevolgd. Ik schrijf ook voor mijn eigen genoegen en ik ben niet alleen maar onderhorig aan het theater en het publiek, hoewel ik het liefst het applaus zoek van de loges waarin jij op de eerste rij zit. Het meeste boeien mij de geschriften die zich zowel met finesse als pracht uitdrukken en niet bij de eerste blik zo gemakkelijk verteerbaar zijn voor de lezer dat deze zich, na een oppervlakkige lezing, haast om verder te gaan, daar de tekst in zijn geest geen enkele prikkel achterlaat en hem slechts een tijdelijke bevrediging verschaft. Jij houdt op bewonderenswaardig kunstige en gelukkige wijze vast aan je bekende gematigde stijl die jouw lezers, hoe graag ze die ook verslinden, misschien toch niet lang savoureren en niet vele malen herlezen. Alsof je vindt dat, wat gemakkelijk kauwbaar is, beter verteerbaar is. Ik echter zoek niet slechts een tijdelijke verstrooiing. Ik kijk ook naar de toekomst en denk dat | |
[pagina 127]
| |
een zekere scherpte van smaak kan dienen als zout om het ziekmakende effect van te veel overvloed te verlichten. Ik meen eigenlijk dat ik meer aan mijn ijver dan aan natuurlijk talent heb te danken, en toch voel ik dat de natuur het voornaamste deel van de voorbereiding opeist, en zelfs als ik schrijf zoals ik schrijf, rem en beteugel ik in behoorlijke mate haar vrije loop. Wie weet zou ik alle vrijheid en overvloed afsnijden als ik me een nog strengere tucht had opgelegd? Jij echter beheerst je, jij slaagt erin je uitbundigheid binnen de grenzen te houden, jouw natuur is uitgebalanceerd en fijn getemperd. Jij houdt je aan je principes en ziet duidelijk wat bij je ontwerp past. Daarom spring je ook nooit verder dan de training je voorschrijft. Ik, bevrijd van iedere scrupule in dit opzicht, spring verder en hoger dan het doel. Toch ga ik nooit zover dat ik, in mijn poging verder te springen dan mijn polsstok reikt, vergeet dat mijn krachten beperkt zijn als ik me gereedmaak voor de sprong. Het is de fout van een vurige aard, die zijn pen te veel speelruimte geeft en gedijt in activiteit; het is geen fout van de geest die zich forceert tot dingen die hij niet kan waarmaken. Ik heb het pas in de gaten als mijn hartstocht wat is bedaard, dat wil zeggen geruime tijd nadien. Trouwens, zelf ben je ook niet altijd immuun geweest voor die geesteshouding en het is niet onmogelijk dat ook ik in een andere stijl kan schrijven, als een andere opzet dat vereist, zoals je kunt zien in mijn dialoog met Deloynes aan het eind van datzelfde boek. De tijd zal komen dat ik, door jouw adviezen of door rijpheid die met de jaren komt, de gedisciplineerde schrijvers zoals jij zal navolgen, grote meesters van de fijn uitgewerkte welsprekendheid. Voorlopig neem ik maar aan dat mijn voorliefde voor uitbundigheid en ingewikkeldheid te wijten is aan mijn jeugd, hoewel ik al tegen de achtenveertig loop,Ga naar voetnoot17. en je kunt niet aankomen met het verwijt dat mijn stijl niet in overeenstemming is met de onderwerpen die ik wil behandelen. In ieder geval is er geen navolger van ErmolaoGa naar voetnoot18. en van Poliziano die die dingen niet zou zoeken - of jullie dat nu gebabbel noemen of overdreven rijkdom - jullie theologen met jullie houding van soberheid! Want het zijn die mensen wier grote geleerdheid en taal je gewoonlijk bewondert. Je komt nogmaals terug op het feit dat ik terughoudendheid mis in mijn versieringen. Je verwijt me dus niet mijn stijl, maar zijn overvloed. Ik ben er ongetwijfeld niet de man naar om al te scrupuleus om te gaan met mijn voorraad. Jij hebt heel wat rijkere reserves, maar je ouderdom maakt je omzichtig, en niet alleen je aard en weloverwogen keus. Je omgang met de theologie maakt je steeds beknopter en heeft, geloof ik, je bevrijd van iedere prikkel en ambitie, zodat je geest niet langer de slaaf is van roem en faam, als je je maar | |
[pagina 128]
| |
nuttig kunt maken voor de anderen. Ik althans beval mezelf dat te geloven om me te buigen naar al je verlangens! Overigens denk ik dat jij niet zozeer een grote afkeer ontwikkelde voor Armoede die jij je vrouw noemt, maar een hopeloze hartstocht voor Euclia als haar rivale - en zelfs voor de min van Odysseus, EurycleiaGa naar voetnoot19. - en niet zonder reden, aangezien zij je overal volgt als je schaduw. Op dit punt blijf je maar met woordspelletjes bezig of liever gezegd je van den domme houden. ‘Als ik grote onderwerpen aansnijd, leen ik ze van grotere schrijvers, middelmatige onderwerpen van middelmatige schrijvers.’ Goed, maar veronderstel nu eens dat er onderwerpen zijn die jij, en jij alleen, kunt behandelen en dat jou iets overkomt terwijl je je bezighoudt met die tweedehands zaken - wat beschermgoden van de theologie mogen verhinderen - wie zal dan de schade die de wereld lijdt repareren? Denk je dat je schim uiteindelijk zijn straf zal ontlopen, omdat je je vele kostbare talenten niet hebt ingezet voor dingen van de hoogste orde en van de beste kwaliteit? Dat leert ons het evangelie! Mijn argument is dit: net zoals het de eerste de beste niet past zelfs maar middelmatige onderwerpen aan te vatten en nog veel minder zich te wagen aan zaken die veel verhevener zijn en die zij niet tot een goed einde kunnen brengen, zo moeten geesten die ver boven hen uitsteken zich vooral bezighouden met zaken naar hun maat en uitstekende genieën moeten zich in hun geschriften bezighouden met de nobelste en hoogste onderwerpen. Aangezien men je onderbrengt in die categorie, zal men het abnormaal vinden dat je je bezighoudt met middelmatige en zelfs minder dan middelmatige onderwerpen. Laten we eens een vergelijking wagen: het is alsof een man die alles heeft om in overvloed te leven, toch zijn heil gaat zoeken in het afval dat de voorbijgangers op de pleinen achterlaten. Ik kom bij het volgende punt: uit het feit dat ik landhuizen laat bouwen in de stijl van Lucullus, concludeer je dat vrouwe Armoede, jou welbekend, niet gewoon is mij te bezoeken. Wel, ik zou je het bewijs kunnen geven van het tegendeel en een overtuigend bewijs! Want de snelvluchtende Pluto is naar de haaien weggelopen en die Armoede van jou glipte snel mijn huis binnen in zijn plaats - de pest over haar! Eigenlijk ben ik wel slim, vind je niet? Je schreef me een brief vol argumenten die mij trainde in de discussie, doordat ik moet wedijveren met een glibberige tegenstander als jij die moeilijk te weerleggen is. Door dat geknutsel haalde ik onbedoeld Armoede in mijn huis en ik vrees dat ze zich als een woekerplant aan mij, haar slachtoffer, zal vastklampen. Mijn vriend Deloynes, die grotendeels ook jouw vriend is geworden, zal | |
[pagina 129]
| |
je een zeer vriendschappelijke briefGa naar voetnoot20. schrijven - voor zover ik dat van hem heb begrepen. Ik laat jouw brieven altijd aan hem en aan verschillende anderen zien en schep op over deze belangrijke vriendschap onder mijn vrienden. Het is de beste manier voor me om mijn geloofwaardigheid en gezag te handhaven bij degenen die zeggen dat je de Varro bent van onze tijd, behalve dat je beter schrijft dan hij. Zelfs al voel ik daarover wat jaloezie, ik moet me toch aansluiten bij de eensgezinde mening, niet alleen met de voeten maar met de mond en met alle zintuigen tegelijk, zo volledig heb je met de zuiverheid van je stijl en de charme van je intelligentie ieders bijval verdiend. Louis Ruzé, luitenant-civielGa naar voetnoot21. van Parijs, opgeslokt in de studie van het recht vanwege zijn rechterlijke functies, is toch, van nature, geheel de schone letteren toegewijd, waarin hij zich al lang geleden bewees als een welsprekend en elegant schrijver. Hij is op alle manieren zeer met me verbonden. Zelfs Deloynes is nauwelijks een vertrouwder figuur voor mijn bedienden en op mijn deurmat, en het is moeilijk te zeggen bij wie van de twee ik meer op bezoek ga. Ik zou ze houden voor mijn Pomponius en Brutus, als ik ook maar enige gelijkenis had met Cicero. Zij zouden ook alleen míjn boezemvrienden zijn als jij, hoe ver weg je ook bent, het bezit van mijn vrienden niet had veroverd met je onlesbare dorst naar ieder soort uitmuntendheid! En omdat je ze niet door geweld, heimelijk gestook of op verzoek verwierf en zij zichzelf uit vrije wil en in vrije overdracht van titel aan jou schonken, heb ik geen grond om je te dreigen met rechter of arbiter, bij wie ik met jou de strijd kan aanbinden om mijn bezit terug te eisen. Daarom stel ik voor een verbond met je aan te gaan, als je daarmee instemt, en dat des te meer omdat jij persoonlijk mijn vriendschap hebt verworven en niet alleen die van de mijnen. Laat er dus voortaan tussen ons een duidelijk vriendschapspact zijn, te goeder trouw aangegaan en opgesteld in deze termen: ‘dat ons verbond wordt gesloten met deze bepaling: dat al onze bezittingen gemeenschappelijk zijn en dat wij onze vrienden wederzijds zullen bezitten.’ Ik zie echter dat in dit gezelschap ik benadeeld word en niet mijn deel krijg waarop ik recht heb, aangezien die anderen zich met meer liefde en hartstocht hebben gehecht aan jouw geschriften dan aan de mijne. Daaruit leid ik af dat jouw roem een schaduw werpt niet alleen over de mijne, maar ook, kan ik bijna zeggen, over al je gelijken, en dat je door iedereen zo aanbeden en bewonderd wordt dat niemand, hoe graag hij dat ook zou wensen, het je zelfs zou durven verwijten - of zelfs je alleen maar spontane loftuitingen doen toekomen zonder door te gaan voor een verrader. | |
[pagina 130]
| |
Wat het feit betreft dat ik mijn boek niet heb opgedragen aan een bepaalde persoon, ik laat het liever aan jou over om daar zoveel als je maar wilt achter te zoeken, dan om dat te moeten verduidelijken. Enige maanden geleden heb ik Jacques Lefèvre d'Etaples ontmoet, toen ik naar mijn buitenhuis wilde gaan. Hij heeft mij verzocht je de groeten te doen en hem te excuseren dat hij je niet had geschreven om redenen van gezondheid. Hij is erg ziek geweest en hij is het nog. Hij heeft vandaag nog een van zijn vrienden opgedragen om mij te gaan opzoeken, aangezien hij zelfs niet meer in staat is een brief te dicteren. Je weet dat de man even deugdzaam is als geleerd. Ik zal nu, denk ik, een einde maken aan deze brief, hoewel ik een groot plezier voel je te schrijven en ik de droefheid die mij mijn slechte gezondheid inspireert ermee verdrijf. Maar van jou vraag ik en eis ik als mijn volste recht, in ruil voor alle moeite die ik doe, dat je me in de toekomst nog langere brieven schrijft dan in het verleden. Anderzijds hoop ik dat de werken van Hieronymus, die nu gedrukt zijn, je nu wat tijd gunnen en dat wij kunnen profiteren van het feit dat je wat vrije tijd hebt. Dierbare Erasmus, mijn Erasmus, en meer nog onze Erasmus, in naam van de filosofie, de geliefde meesteres die wij delen, in naam van Zeus, de god van de vriendschap, in naam van je wondergrote reputatie die de roem van al onze tijdgenoten in de schaduw stelt - als ik dat mag zeggen zonder aanstoot te geven -, in naam van je natuurlijke goedheid die vriendelijk en oprecht en goddelijk geïnspireerd is, vrees niet, verwaarloos niet, vergeet niet brieven te schrijven met lange postscriptums, voor mij en mijn vrienden, en dat dikwijls te doen. Moge je op die manier de vruchten plukken van je enorme inspanningen! Moge ten slotte ook je verwenste echtgenote Armoede zich ver van je ophouden - laat haar maar echtscheiding aanvragen, weigeren met je samen te wonen en zich voor eens en altijd van jou en je huis verwijderen, zonder daarom naar mijn huis te verkassen. In dat opzicht moet je maar goed naar me luisteren. Zorg er dus voor nooit zo opgeslorpt te zijn door je werk dat je geen tijd hebt te zorgen voor datgene wat je aan je zelf verplicht bent. Tot ziens en het ga je goed en bij Zeus, zorg dat je bedekt wordt met goud, maar ga er daarom niet al te veel van houden. Wat mij betreft, God doet maar wat hij wil. Een lange ervaring met het noodlot leerde mij met ieder lot om te gaan. En vooral Filosofie, die zelfvoorzienend is en gul met haar giften, heeft mij voor zich gewonnen door haar voortdurende weldaden en verrijking. Wetgevers noemen een lang bezit een bezit van tien à twintig jaar, na welke tijd het recht van eigendom toekomt aan de bezitters van goede trouw. Wel, ik wijd me al vijfentwintig jaar te goeder trouw aan de letteren, zodat ik, hoewel er veel dingen zijn die me ontbreken, naar mijn mening stevig ben geworteld in een leven zonder behoeften - dat wil zeg- | |
[pagina 131]
| |
gen wanneer de geliefde Filosofie heerst over mijn geest en belooft voor mijzelf en mijn vrienden uit eigen middelen te zorgen. Maar wanneer het zo uitkomt dat ik om de een of andere reden haar drie dagen in de steek moet laten, dan, ja dan, ontdek ik hoe dwaas het is - als ik dat woord mag gebruiken - dat zij haar schatten verspilt en trots is op haar gulheid voor Jan en alleman. Misschien ligt voor jou, die in hogere sferen vertoeft en de werken van de wijzen grondig hebt gelezen, het anker van de hoop vastgeklonken in de stormachtige oceaan van dit leven. Maar ik, die de vruchten van de filosofie nog niet oogstte, word erg opgeëist door de liefde voor de vrouw die mijn leven deelt en voor mijn beste vrienden. Als op een dag jouw geldgevers je dringend opeisen - en God moge verhinderen dat jij uit vrije wil jezelf tot hun slaaf en vee maakt! - zal Filosofie, dé beschermster van mensen die mij tot nu toe heeft bijgestaan in mijn ideeën over wat een vrij mens is, een pleidooi houden - daar ben ik zeker van - tegen degenen die jou tot slaaf willen maken, en als zij een eis indienen op grond van lang gebruik, zal zij die geldwolven wegzenden. Maar als je je op een dag vrijwillig tot slaaf hebt gemaakt en aanvaardt dat men je de status van vrij man betwist, of enige andere belediging van wat zij ons heeft geleerd, dan waarschuw ik je dat je in mij je ergste tegenstander zult vinden. Zeg dus niet dat ik je niet heb gewaarschuwd. Vanmiddag heeft Bade van Assche mij twee edele personen gestuurd, de een NapolitaanGa naar voetnoot22. en de ander een Spanjaard. Als ik hun namen had onthouden, zou ik ze je in deze brief hebben medegedeeld. Zij zeiden dat zij gekomen waren om mij op te zoeken, geleid door de liefde voor de letteren en aangetrokken door de weinige bekendheid die ik bezit. Ik heb hun beloofd een brief voor je mee te geven, want zij verlangden vurig je te zien, naar wat zij mij te verstaan gaven. Het klad van de brief was gemaakt, ik heb het moeten overschrijven op een net papier en aangezien zij zeiden morgen vroeg weer op weg te willen gaan, heb ik na het diner wakker moeten blijven, wat ik nooit doe, omdat ik dan meer dan wie ook vaak hoofdpijn heb. Als deze brief je dus bereikt, laat het me dan zo snel mogelijk weten, zodat ik niet hoef te klagen mijn tijd verspild te hebben en ook die van mijn vriend Deloynes die op een laat uur in de avond me nog een brief heeft laten brengen die op een antwoord wachtte. Ik hoef me niet te verontschuldigen voor mijn schrijffouten: ik heb 's nachts geschreven, in haast, en mijn gezichtsvermogen gaat achteruit na de maaltijd. Tot ziens nogmaals, o ironist, die beweert dat je geen Budé bent maar Erasmus, en dat het niet iedereen gegeven is Corinthe te bereiken.Ga naar voetnoot23. Tot ziens, nogmaals en nogmaals en blijf je gedachten ordenen over de Heilige Schrift, bron van ons welzijn. | |
[pagina 132]
| |
[Parijs, 25 oktober] Ik heb enige aantekeningetjes over het Nieuwe Testament, die ik bewaarde om ze in te voegen in mijn Aantekeningen bij de Pandecten, die ik eens wil heruitgeven. Maar na jouw werk zal ik ze niet meer gebruiken uit angst absurd te lijken als ik, na Homerus, nog eens de avonturen van Odysseus zou behandelen, uit angst ook weinig fijngevoelig te zijn. Als zij je van nut kunnen zijn, zal ik ze sturen zodat zij niet helemaal verloren gaan. Laat mij je volgende verblijfplaats weten. |
|