De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 4. Brieven 446-593

488 Van Ludwig Baer
Bazel, 12 november 1516

Ludwig Baer aan de vorst der letteren en zijn bovenal vereerde leraar, Erasmus van Rotterdam, gegroet

Ik lees dagelijks je werken, Erasmus, oprechtste van mijn vrienden, en dat geeft me een zo ongelooflijke voldoening dat ik amper onder woorden kan brengen hoe verrukt ik was van de brief waarin je me op de hoogte stelde van de gelukkige omstandigheden waarin je verkeert. Daar alles onder vrienden gemeenschappelijk is verheug ik me dus ook voor mezelf en ik feliciteer jou, die deze promotie zo verdient, met de eervolle en rijke prebende die de vorst

[p. 109]

je aanbood en met de voorspoedige gang van zaken. Het lijkt erop dat vrouwe Fortuna die de beoefenaars van de schone letteren en de deugden altijd stiefmoederlijk behandelt, maar die jij zo minacht, zich gewonnen heeft gegeven en aan jou is overgeleverd. De waanzin van enkele criticasters die er meer op uit zijn je zorgvuldige geschriften en je verfijnde geleerdheid althans gedeeltelijk leugenachtig af te kraken dan ze op gezonde en vruchtbare manier te begrijpen, zal je geluk eerder doen toenemen dan verminderen. Hoe kun je roem verwachten als er geen overwinning is? En hoe kan er plaats zijn voor een overwinning als er geen strijd is? Het ontbreekt Erasmus echter niet - en het zal hem nooit ontbreken - aan zeer geleerde en uitstekende beschermers, ook al is hij zelf zijn grootste beschermer en zal hij onder Gods leiding altijd de roemrijke overwinnaar zijn.

Ik heb gezorgd dat je brief en ook die van de aartsbisschop van Canterbury^1. aan onze geëerde vader, de bisschop van Bazel,^2. laten bezorgen. Ook de kopieën van de andere brieven die je me hebt gestuurd, heb ik, zoals gepast, als een zeer welkom geschenk met onze gemeenschappelijke vrienden gedeeld. Vaarwel, eeuwig gelukkige in Christus.

Uit mijn woning te Bazel, 12 november van het jaar des Heren 1516

1. William Warham; zie brief 425.

2. Christoph von Utenheim.