De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 4. Brieven 446-593
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd480 Aan Guillaume Budé
| |
[pagina 89]
| |
naar je terug te spelen, dat wil zeggen jou aanklagen. Ten eerste, kijk eens of het niet van weinig fatsoen getuigt om een man die druk bezig is dikke boeken te schrijven en daarnaast soms op één dag twintig brieven heeft te schrijven, een keurig geschreven brief te verlangen, alsof hij niets anders te doen heeft. Als ik mijn epistels opnieuw in het net probeer over te schrijven, ben ik tegen die last volstrekt niet opgewassen; als ik deze taak aan anderen zou overdragen, zouden vijf bedienden amper volstaan. En die vrouw van mij,Ga naar voetnoot2. die jij zo geestig ten tonele voert, stelt me nauwelijks in staat er één te onderhouden; zij heerst als een potentaat in huis, meer als bazin dan als echtgenote. Verder weet ik niet in welke mate mijn kladje zoals je het noemt, je parten speelt. Wel weet ik dat die zuivere en smetteloze brief van jou me zoveel moeite kostte dat ik hem eigenhandig twee keer opnieuw moest uitschrijven zodat hij eerst door mij, vervolgens door mijn geleerde vrienden gelezen kon worden; voordien kon ik hem nauwelijks zelf ontcijferen en mijn vrienden al helemaal niet. Niet omdat hij zo slordig geschreven is, maar omdat hij geschreven is in jouw handschrift. Je kunt dit probleem overigens snel verhelpen door me dikwijls te schrijven, zodat ik meer vertrouwd raak met je handschrift. Toen je ‘futiliteiten’ verving door ‘kleinere werken’ herkende ik onmiddellijk - en ik moest erom lachen - de listige manier waarop Aristophanes zich corrigeerde: ‘Gestolen? O nee! Meegenomen.’Ga naar voetnoot3. Wat mijn kleinere werken betreft, ik ben erg blij dat jij er net zo over denkt als ik en het is verre van mij om daartegen te protesteren. Alleen vind ik dat je je mening over De copia, de dialogen van Lucianus en mijn verbeterde versie van de Kleine Cato moet laten gelden voor al mijn andere werken. Want ook al is de Adagia een omvangrijk werk, het onderwerp kan amper bescheidener zijn. En toch lijkt het mij dat ik daarin zo bedreven ben dat ik al mijn voorgangers, van wie de werken nog over zijn, heb overtroffen. En verder, welke taak in de theologie kan nederiger zijn dan die, welke ik op me heb genomen voor het Nieuwe Testament? Met minder moeite had ik iets kunnen doen wat heel wat briljanter was. Maar wat doe je als je, zoals ik, voor die kleine taken geboren bent? Het lijkt me zelfs dat ik niet zozeer gekapitteld moet worden, omdat ik dergelijke onderwerpen behandel, als wel geprezen, omdat ik me onthoud van die dingen die ik niet aankan conform het voorschrift van Horatius, ‘denk lang na over hetgeen je schouders al dan niet kunnen torsen’.Ga naar voetnoot4. Misschien moet het je vergeven worden als jij, verblind door een overmatige genegenheid voor mij, meent dat ik kan wat ik in werkelijkheid niet kan. Mij klinkt het | |
[pagina 90]
| |
echter als lof in de oren, omdat ik me meet met mijn eigen voet,Ga naar voetnoot5. woon in mijn slakkenhuisGa naar voetnoot6. en weet hoe schaars mijn bagage is. Je wijst me op het gevaar dat mijn reputatie door zoveel kleine werkjes aan slijtage onderhevig wordt, maar dat doet me helemaal niets. Van wat mijn werkjes meer aan ruchtbaarheid dan aan roem hebben opgeleverd, zal ik met de grootste gelijkmoedigheid en graag afstand doen, als dat kan. Mensen verschillen in aanleg, hun kracht ligt op verschillende terreinen en niet ieders voorkeur is hetzelfde. Wat mij betreft, ik filosofeer graag over dergelijke luchtige zaken. Ik zie daarin minder dwaasheid en soms meer nut dan in die prachtige - dat vinden ze zelf althans - disputen. Uiteindelijk is het voor wie er alleen op uit is om van nut te zijn voor de mensen en niet om te schitteren, niet zozeer van belang hoe schitterend, als wel hoe nuttig zijn bezigheden zijn. Ik zal ook dingen nog onbeduidender dan mijn onbeduidende Kleine Cato niet uit de weg gaan, als ik denk dat ze de schone studiën kunnen bevorderen. Die dingen worden geschreven niet voor mensen als Persius en Laelius,Ga naar voetnoot7. maar voor kinderen en botteriken. En kijk eens, zeergeleerde Budé, wat een waar woord onze Horatius zegt: ‘Het komt mij voor als drie gasten die het oneens zijn; hun smaken verschillen en zij vragen om zeer verschillende schotels’.Ga naar voetnoot8. De Copia, die wij minachten - want hier zijn we het beslist over eens - wordt door sommige critici, en heus niet de eerste de beste, overstelpt met lof en zij verzekeren me dat geen van mijn andere werken zo nuttig of zo handig is. Trouwens, in dit opzicht vind ik je zienswijze niet erg consistent. Je had me aangevallen omdat ik te eenvoudige onderwerpen behandelde en die ontfutselde aan schrijvers van tweede garnituur; nu spot je dat ik mijn onderwerp te weinig eer heb aangedaan. Dat zijn, dunkt me, twee nogal verschillende aanklachten: ‘omdat je zo weinig ambitieus bent en je amper bewust van je grote gaven, behandel je onderwerpen die jou onwaardig zijn’ en ‘je neemt dingen op je die je niet kunt waarmaken’. Ik zou niet graag willen dat je dit in die zin opvat, mijn beste Budé, dat iets in je brief mij ergert, maar integendeel graag met een zo geestig en geleerd man scherts en filosofeer. Je vindt dat de titel iets belangrijks belooft.Ga naar voetnoot9. Maar je vindt het verwerpelijk dat ik het geput heb uit het algemeen bekende bronnen; je bedoelt, vermoed ik, dat ik geput heb uit gewone en overal toegankelijke schrijvers. Maar wat moet je, als nog nooit iemand anders iets | |
[pagina 91]
| |
over de overvloed van stijlmiddelen op papier had gezet? Quintilianus heeft het onderwerp nauwelijks aangeraakt.Ga naar voetnoot10. Trebizonde, de compilator van Hermogenes, belooft veel over de overvloed van stijl,Ga naar voetnoot11. maar toen ik zocht wat hij beloofde duizelde het in mijn hoofd en ik vond nooit ook maar iets van enig belang. In Venetië bladerde ik de werken van Hermogenes zelf door, meer dan dat ik ze las, en vond er niets in dat van nut kon zijn. Pas na de verschijning van mijn boek heb ik iets gevonden bij Rudolf Agricola,Ga naar voetnoot12. een man die, als het jaloerse lot hem een langer leven beschoren had, Duitsland tegenover Italië kon stellen, zoals Frankrijk nu zijn Budé heeft, maar hij is de enige. Ik zag ook wel dat, door voorbeelden aan te halen van de beste schrijvers, mijn werk aan waardigheid zou winnen, maar enerzijds boezemden die dikke delen mij afkeer in en anderzijds zou het boek zijn doel voorbij zou schieten voor de lezers voor wie ik al die moeite had gedaan. Nu al klagen de leraren overal dat het boek te moeilijk is voor de gemiddelde student. Verder neem je het op voor middelmatige schrijvers, die je niet van hun terrein beroofd wilt zien, maar hetzelfde argument had je kunnen gebruiken om mij helemaal de mond te snoeren. Want of mijn onderwerp nu groot, middelmatig of erg klein is, ik beroof andere schrijvers van hun grote, middelmatige of kleine onderwerpen. Het is toch voor iedereen duidelijk: ‘alle mensen die de dichtkunst beoefenen, komen in aanmerking voor een prijs’.Ga naar voetnoot13. Het staat iedereen vrij, ook na mijn Copia, regels op te stellen voor de overvloed van stijl. Voor mij is het genoeg eer die stof of als eerste of met meer zorg en precisie dan de anderen behandeld te hebben, wat je, denk ik, niet zult betwisten. Maar hoe onwaar is wat je schrijft dat je thuis een afschrift van je brieven in klad bewaart, zodat ‘ik niet,’ zoals je zegt, ‘een al te kritisch geluid kan laten horen als ze eenmaal zijn gezegeld en verzonden’. Waartoe dient deze voorzorg, als de zaak voor de rechter wordt gebracht? We komen allebei aanzetten met door jou eigenhandig geschreven stukken, maar dat van jou is een kladje, het mijne een keurig nette brief. Je kunt het niet ontkennen, jij wilt het zo. Maar over mijn futiliteiten heb ik misschien al te veel futiels gezegd. Om serieus te spreken, mijn beste Budé, ik erken in zekere zin dat ik te weinig zorgvuldig, of liever gezegd te weinig succesvol ben. En toch zal ik, aangemoedigd door je brief, iets groters ter hand durven nemen; ik hoop maar dat even gelukkig afloopt als jij gelooft. Het is niet ieder mens gegeven in Co- | |
[pagina 92]
| |
rinthe aan te komen,Ga naar voetnoot14. we zijn niet allemaal Budé's. Ik behoor niet tot die mensen die alleen enthousiast zijn over wat zij zelf presteren. Ik bewonder in jou je scrupuleuze ijver, de grootheid van geest die zich toont in de keuze van je onderwerpen en in de kracht van je uitdrukking. Terecht neemt Budé die onderwerpen ter hand, want hij is er tegen opgewassen, hij heeft de kracht om grote schatten van geleerdheid uit De asse te laten verrijzen. Het past bij een man die in een gevecht van man tegen man strijdt tegen de Italianen voor het prestige van Frankrijk, die rivaliseert met Barbaro en Plinius.Ga naar voetnoot15. Kortom, zo'n hoge vlucht past bij een Fransman, niet bij een Hollander, kort gezegd, het past bij Budé, niet bij Erasmus. Maar, grote God, wat hoor ik? Mijn echtgenoteGa naar voetnoot16. hokt al lang met jou samen? Wat een geluk dat ik geen jaloezie ken. Was zij maar allang ergens anders heengegaan, niet naar jouw woning - waarheen ik alle gelukzaligheden zou willen zien verhuizen nu je er een toevluchtsoord en zetel van alle gratiën en deugden van hebt gemaakt - maar naar haar minnaars, de broeders franciscanen, of naar anderen, als die nog verliefder zijn. Ofschoon, in alle ernst gezegd, mijn armoede mij niet al te veel deert. Het zou me trouwens al lang mogelijk geweest zijn mijn bezittingen te vermeerderen, als ik niet altijd erop uit was geweest liever een passend dan een groot vermogen te bezitten. En die grote mecenas van Canterbury,Ga naar voetnoot17. voorziet mij met zijn welwillendheid van datgene wat voor een vrij leven, en voor mijn instelling genoeg is. Ik vraag niets van mijn doorluchtige vorst, maar het leek me weinig passend mijn diensten, wat die ook waard zijn, te weigeren ten eerste aan een zo'n groot vorst en ten tweede aan de dringende oproep van mijn vaderland. Wat mij echt heel zwaar valt, mijn beste Budé, is wel vrouwe Armoede aan mijn zijde te zien, maar niet Filologie, dat is de schaduw, niet de werkelijkheid. Ik zou me de gelukkigste van de stervelingen achten als zij beiden onder mijn dak woonden. Maar kijk uit dat je op sommige mensen niet inconsistent over lijkt te komen als je schrijft dat vrouwe Armoede het op jou gemunt heeft, terwijl je tegelijkertijd twee huizen laat bouwen en, naar jezelf zegt, villa's Lucullus waardig! Vervolgens zeg je voor de grap dat ik het gevaar loop mijn liefde voor de letteren te verliezen als ik op een goede dag behangen word met goud. Wat dat betreft kun je rustig op twee oren slapen! Want noch de omstandigheden, | |
[pagina 93]
| |
noch de tegenwoordige toestand van het hof zijn zodanig dat zíj met goud behangen worden die op mijn wijze ernaar streven, dat wil zeggen het bijna ontvluchten. Tot op heden wordt alle goud me ontfutseld en uitgezogen, maar nog niet het dunste blaadje goud is me ten deel gevallen. Maar ook al komt er nooit wat, ik voel nu al dat ik alles te danken heb óf aan de beste vorst Karel óf aan de in alle opzichten volmaakte kanselier van Bourgondië, Jean Le Sauvage, die voor ons gebied een even grote persoonlijkheid is als Guy de Rochefort vroeger was voor Frankrijk, die alleen al door jouw lofrede onsterfelijk zal worden. Moge Zeus, die de donder doet klinken, om met Homerus te spreken,Ga naar voetnoot18. de ziekte die je zo uitput verdelgen, want naar mijn mening ben je het waard zo oud te worden als Tithon.Ga naar voetnoot19. Maar ik hoop dat je gezondheid in de loop der jaren zal verbeteren; ik weet dat dat vaak bij niet weinig mensen gebeurt. Wat mij betreft, afgezien van mijn niet telkens terugkerende maar bijna permanente slechte gezondheid, klopt de harde ouderdom, een kwaal van de natuur zelf en daardoor ongeneeslijk, al aan mijn deur. Jij blijft je hele brief door maar schertsen en dat doet me een groot genoegen, aangezien dat betekent dat Budé niet alleen gezond, maar fris en goedgehumeurd is. O jij, gelukkige, dat je op die manier van de letteren kunt genieten! Overigens lijk je me nergens minder serieus dan daar waar je je serieus voordoet. Je beweert niet te kunnen geloven dat ik je boeken heb gelezen, maar hooguit dat een vriend me iets eruit heeft voorgelezen tijdens een gesprek waarin jouw naam was gevallen. Denk je dat ik zo kieskeurig ben dat ik zulke geleerde werken niet wil lezen? Of zo onbeschaafd - om niet te zeggen jaloers - dat ik weinig plezier beleef aan het werk van een zo goede vriend? Weet dan, dat er van al je werken niets is, dat niet staat tussen de belangrijkste schrijvers in mijn bibliotheek. Je aantekeningen op de Pandecten en je De asse houd ik voor orakels en ik neem altijd mijn toevlucht tot hen als ik voor een probleem sta en bij de gewone schrijvers geen hulp vind. Ik vind het niet erg en ik schaam me er niet voor Budé als getuige op te voeren onder de klassieke en al door de tijd gecanoniseerde schrijvers. Waarom zouden we die eer aan de levenden, die het verdiend hebben, ontzeggen? Waarom zouden we niet aan de wetenschap toekennen wat aan de tijd wordt toegekend door het gewone volk, dat, in de woorden van Horatius, ‘zich vastklampt aan de kalender en iemands verdienste afmeet aan het aantal jaren dat hij dood is’?Ga naar voetnoot20. | |
[pagina 94]
| |
Al had ik de betreffende passagesGa naar voetnoot21. vroeger al enigszins aandachtig gelezen, toch heb ik ze op jouw aandringen herlezen. Vanwege de eerste passage zijn de schone letteren en haar liefhebbers je veel dank verschuldigd, omdat je hun zaak daar zo bekwaam verdedigt. Wat je schrijft is meer dan waar: iedere streek brengt grote talenten voort, als men ze maar koestert en vooruithelpt. Maar degenen door wier beschikkingen de menselijke gebeurtenissen min of meer worden geleid, hebben nergens zo'n hekel aan als aan deze studies zonder welke wij amper mensen zijn. In de tweede passage bewonderde ik herhaaldelijk je Franse vrijheid van spreken, waarmee je zelfs de pausGa naar voetnoot22. niet ontziet. Maar ten eerste is het veiliger en minder gevaarlijk een dode aan te vallen en ten tweede is het een voordeel, juist in dit deel, dat zeer weinigen je leerstelling begrijpen. Hoewel je overal de snaren van je welsprekendheid zo aanspant dat je eerder Apollo dan Midas lijkt te willen behagen,Ga naar voetnoot23. heb je daar juist op dat punt nog de duisternis van Lycophron aan toegevoegd, en doe je ons denken aan Loxias!Ga naar voetnoot24. In je eerste woedeuitbarsting is het nog erger; zelfs ik heb die niet kunnen begrijpen, want ik ken de feiten slecht en je geeft geen namen. Aan het eind van je werk is het filosofische gesprek met je vriend Deloynes uitmuntend. Ik ken hem al van vroeger uit de gesprekken met Colet en van een ontmoeting eerst in Orléans en daarna in Parijs. En ook hier, grote God, met wat voor heftigheid en vrijheid ga je te keer en tier je op priesters met wie we heden ten dage gezegend zijn! Wat geestig van je om van mij een uitspraak te verlangen over je talent, alsof ik juist in staat zou zijn die zeldzame en bijna goddelijke gaven van jouw geest te doorgronden! Over Budé heeft het tribunaal van de grootste geleerden zich al lang geleden unaniem uitgesproken. Als ik hun mening onderschrijf, hoeveel gewicht zou de stem van een gewoon mannetje dan nog daaraan toevoegen? Zou ik van mening verschillen, wie kan dan de onbeschaamdheid van me verdragen? Wanneer ik je werken lees, mijn beste Budé, denk ik een rijke grondbezitter te zien - niet een Lucullus wiens huis vol stond met objecten die de meester niet kende en die, zoals Horatius zegt, goed waren voor de dievenGa naar voetnoot25. - maar een die even nauwgezet als rijk is, die | |
[pagina 95]
| |
al zijn hulpbronnen goed kent en die bij de hand heeft en die alles op zijn juiste plek zet voor het grijpen als kasgeld. Je hebt dat te danken aan je zeer nauwkeurige inhoudsbeschrijvingen die je al lang geleden hebt opgesteld voor al je werken en nog meer aan je schitterend geheugen, dat nog betrouwbaarder is dan welke index ook. Het resultaat is dat je soms overspoeld wordt en dreigt te verdrinken in de enorme hoeveelheid materiaal dat zich van alle kanten aan je aanbiedt, en dat je je hand niet terug kunt trekken van het schilderij. De lezer kan dan, als een disgenoot die niet al te veel eetlust heeft, af en toe wat meer soberheid wensen. Bovendien wil je dat je ideeën en je stijl nergens iets vulgairs of banaals hebben, maar alleen maar wat schittert en verfijnd is, niets wat niet gehaald is uit de meest verborgene schuilplaatsen van de muzen. Nergens verslapping, nergens ontspanning, altijd haast en drukte. Daarom kan het genoegen dat men aan je boeken beleeft ook nooit onmiddellijk zijn, behalve voor een buitengewoon geleerd iemand, die alle tijd heeft zijn aandacht er rustig aan te wijden. En dan nog kost het hem meer moeite om je te begrijpen dan het jou kostte om het boek te schrijven. Want een zeer lange en zeer regelmatige gewoonte je schriftelijk uit te drukken, heeft je het vermogen gegeven om ook datgene wat in onze ogen zorgvuldig uitgewerkt lijkt, moeiteloos uit te schrijven. Ik zie ook dat je bijzonder veel houdt van metaforen en vergelijkingen; ze zijn over het algemeen zeer verfijnd en buitengewoon veelzeggend. Maar als je er een hebt gevonden, kun je hem niet meer loslaten; het gevolg is dat je stijl eerder één grote diamant is dan her en der opgesmukt met kleine diamantjes, en zich enigszins lijkt te verwijderen van de natuurlijke eenvoud. Maar wanneer schoonheid aan het kunstmatige raakt, zal de een dit, de ander dat eruit begrijpen, terwijl wat ongekunsteld is een geheimzinnig vermogen heeft iedereen te bekoren en zich op aangenamere wijze nestelt in de geest van de mensen alsof het iets vertrouwds is. Wat de diepe liefde betreft die je je vaderland toedraagt, veel mensen rekenen je dat aan als een verdienste en niemand zal je er een verwijt van maken. Ik zelf vind het echter een filosoof waardiger om zich ten opzichte van de dingen en mensen zo te gedragen dat wij deze wereld beschouwen als het gemeenschappelijk vaderland van allen - hoewel ik toegeef dat Frankrijk het prachtigste gebied is van het christendom. Verder ga je nogal ver met je uitweidingen, die wel erg erudiet en overvloedig zijn, maar waarbij je wel erg lang stil blijft staan. Je riskeert dan dat een knorrige lezer zegt: ‘Allemaal mooi en aardig maar - zoals men vroeger zeiGa naar voetnoot26. - wat heeft dat allemaal met Dionysius van doen? Wat is het verband met de As?’ Maar als ik me niet vergis zie ik je bedoeling en keur ik die in dit opzicht goed. Je hebt van te voren een stel van dergelijke | |
[pagina 96]
| |
uitweidingen bedacht om die te gebruiken wanneer de gelegenheid zich voordeed. Je hebt ze, niet zonder handigheid, vermengd met een onderwerp dat er niets mee te maken had, een manier van werken om ze te verbergen en te verdoezelen voor de profane lezer, terwijl ze wel gelezen kunnen worden door de geleerden en de oprechten en nooit verloren zouden gaan, aangezien zij vermengd zijn met teksten die zo nuttig zijn dat zij nooit ten onder zullen gaan. Het enige dat ik niet goed heb begrepen, is waarom je dit opmerkelijke en ongetwijfeld onsterfelijke werk niet met naam aan iemand hebt willen opdragen. Want ik twijfel er niet aan of je hebt dat met opzet gedaan. Ik ben me er al lang van bewust hoe dwaas het van me is een oordeel te vellen over iets van jouw genie dat ver boven iedere kritiek staat. Maar wat kon ik doen? Budé beveelt het. Het is beter, denk ik, een dwaas te zijn dan jou niet ter wille te zijn. Ik zeg deze dingen, niet omdat ik ook maar een kwaliteit van het genie mis in je geschriften, of word opgehouden door enig obstakel. Want op de eerste plaats zou ik erg onbeleefd zijn als ik me, in een zo mooi lichaam, zou ergeren aan een of twee wratjes. En verder houd ik genoeg van Budé dat zelfs als er al een is, het in mijn ogen lieftallig zou zijn. Ik word echter niet zo verblind door mijn genegenheid voor jou dat ik niet zou geloven echt te hebben gezien dat Frankrijk tot nu toe niets heeft voortgebracht wat zich met de monumenten van jouw genie kan meten. Desondanks overtref je dagelijks jezelf terwijl je de anderen ver achter je laat. Vaarwel en veel geluk met je bouwwerken. Moge al je wensen vervuld worden en ik hoop dat jij me op een dag kan feliciteren omdat ik overdekt wordt met goud terwijl ik je groet als onze moderne Lucullus. Brussel, 28 oktober 1516 |
|