De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 4. Brieven 446-593

460 Van Beatus Rhenanus
Bazel, 3 september 1516

Beatus Rhenanus aan Erasmus van Rotterdam, gegroet

Hoe jammer ik het ook vind dat je niet kunt vertrekken uit je land, ik ben wel erg blij dat de kanselier van Vlaanderen^1. het goede met je voorheeft, want de prachtige prebende^2. die hij je onlangs heeft geschonken is een overtuigend bewijs van zijn welwillendheid. Om eerlijk te zijn, hoe rijk en prachtig dat beneficie ook is, het is, als je al je talenten en je diepgravende geleerdheid, die de laatste duizend jaar door niemand is overtroffen, zorgvuldig afweegt, nog ver beneden je verdiensten. Die verdiensten zou men immers moeten belonen met de grootste eerbewijzen en zoals je de vorst bent onder de geletterden, zo zou je boven alle anderen moeten uitsteken door een hoger ambt, met een fortuin dat beantwoordt aan je verdiensten; dat zal gebeuren wanneer wij horen dat je tot bisschop benoemd bent.

1. Jean Le Sauvage.

2. Die van Kortrijk.

[p. 65]

De breven, waarover je schrijft, zijn door de een of andere vergissing na je vertrek hier bezorgd, maar ik denk dat Froben ze naar jou heeft gestuurd. Baer is nu in Thann, een plaatsje hier in de buurt. Christoph, de bisschop van Bazel, heeft zoveel achting voor je dat het niet in woorden is uit te drukken. Wat mij betreft, na mijn terugkeer hier uit mijn vaderstad, heb ik niet bij Froben gewoond. Thomas Grey heeft mij niet een brief, maar echt een boekje gestuurd vanuit Parijs. Hij excuseert Lefèvre, die zich niet goed voelt. Groet John Smith, die uitstekende jongeman. Vaarwel.

Bazel, 3 september 1516