De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 4. Brieven 446-593
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd451 Aan Andrea Ammonio
| |
[pagina 43]
| |
cuus door te gaan jagen; hij zal pas over een week terugkeren. Zo is die tonijn aan mijn net ontsnapt. En als klap op de vuurpijl ontneemt de jacht mij nu het genoegen om jou te zien en daarom doe ik maar per brief af wat ik je persoonlijk had willen zeggen. Open alsjeblieft de brief die ik heb opgesteld voor de paus, geschreven door mijn bediende, maar in mijn ogen niet netjes genoeg. Als je denkt dat dat onze zaak kan bevorderen, laat hem dan opnieuw en wat zorgvuldiger kopiëren en bewijs me, na alles wat je voor me gedaan hebt, ook nog eens deze dienst. Ik leg mijn redding in jouw handen. Ik dring niet al te veel aan, want ik heb het volste vertrouwen in je. Ik beloof je ook geen gouden bergen want, als ik kan, wil ik je liever metterdaad bedanken dan in woorden. Ik heb in ieder geval goede hoop op succes van onze actie, niet alleen omdat een man die mij zeer dierbaar is, zich er voor inzet, maar omdat dat Ammonio is, die mij altijd zoveel geluk heeft gebracht. Vaarwel. Twee dingen hadden me enige dagen in Engeland kunnen vasthouden: de hoop op het paard van Urswick, dat hij ongetwijfeld van plan was te geven, en jouw gezelschap. Maar ik heb al meer dan genoeg van Engeland en ik voel dat ik voor de vrouw van More een bejaarde gast ben die een beetje gaat stinken. Ik hoop dat mij spoedig een gelukkig bericht van jou bereikt. Nogmaals vaarwel. |
|