De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 4. Brieven 446-593
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd450 Van John Watson
| |
[pagina 41]
| |
alleen omdat zij jou kenden; om diezelfde reden had men ook meer achting voor mij. Raffaele Regio in Venetië geeft nog steeds college over Quintilianus, met salaris en onkostenvergoeding van de stadsschatkist. Hij is zeker geleerd en redelijk welsprekend, maar staat ver beneden de andere professorGa naar voetnoot3. die, ook ten laste van de schatkist, Grieks doceert. Ik ben zijn naam even kwijt, maar hij kent jou goed en overlaadt je met lofprijzingen. Met de arts Ambrogio,Ga naar voetnoot4. die je uitvoerig hebt aangehaald in je adagium ‘tweemaal door...’Ga naar voetnoot5. sprak ik bijna dagelijks in de drogisterij onder het uithangbord met het Koraal en hij had, vanwege jou, een hoge achting voor mij. Zo ook Pietro Alcionio, in mijn ogen een welsprekend man, en vele anderen. De schoonvader van Aldo,Ga naar voetnoot6. de drukker, onder het bord met het Anker, sprak heel dikwijls over je en beloofde zijn huis en gastvrijheid, als je ooit hierheen zou willen komen. Je faam verspreidt zich naar alle kanten van de christelijke wereld en alle geleerden prijzen je eenstemmig en eensgezind als de geleerdste en bekwaamste in de beide talen. Maar terwijl iedereen de rijkdommen van je veelzijdige geleerdheid of van je zeldzame welsprekendheid roemt, sta ik over niets zo verstomd als over de bescheidenheid waarmee jij, terwijl je volgens de algemene opvatting de top bent, je zo klein maakt voor iedereen. De eruditie waarin jij zoveel genoegen stelt, maakt andere geleerden dikwijls arrogant, isoleert hen en scheidt hen af van de gewone mensen, met wie zij niet omgaan. Jij echter praat gemakkelijk met iedereen en gaat met iedereen goed om, zodat je ook voor iedereen nuttig bent. Daarom lijkt het wel of, waar je ook bent, op allerlei plaatsen in de christenwereld aanwezig bent en daarom zul je ook voor het nageslacht blijven leven door je ongelooflijke roem en je uitstekende werken. Het Nieuwe Testament dat je hebt verbeterd en je aantekeningen daarbij stellen ons Christus wonderbaarlijk duidelijk voor ogen en maken je verdienstelijk voor alle geleerden. God zal je, met het eeuwige leven, het honderdvoudige teruggeven. Naar mijn mening had je, als leraar van het christendom, niets beters kunnen doen. Enige dagen geleden stuitte ik op kleine CatoGa naar voetnoot7. die je met wat commentaartjes hebt verduidelijkt. Je zult niet geloven hoezeer ik daarvan heb genoten en hoezeer ik die zoete en rijpe vrucht in een zo bescheiden jasje bewonderde. Ik smeek je een index van al je werken te voegen bij een of ander boek van je. Want zoals ik het bestaan van dit boekje niet kende, vrees ik dat er nog andere zijn waarvan ik geen weet | |
[pagina 42]
| |
heb. Wij zullen hier Hieronymus met open armen en de beste wensen ontvangen en je altijd dankbaar blijven als zijn vereerder en tekstbezorger. Ik mag Peter Falck de Zwitser, die wij in Engeland de bijnaam ‘de Grote’ hebben gegeven, erg graag. Hij was een grote steun voor de pelgrims en een vrolijk metgezel. Hij had op de boot een verbazend slimme aap met een lange staart die ons met haar gebaren en gebabbel, geschreeuw en gespring en allerlei trucjes dagelijks een sardonisch gelach ontlokte. Met zijn belangstelling voor nieuwigheden, nieuwe ambachten en machines, droeg hij dikwijls een pistool aan zijn gordel, noteerde nauwkeurig de ligging en namen van vestingen en plaatsen, schetste met uit menie vervaardigde inkt een pelgrimsboek vol en beroemde zich erop, toen hij over jou sprak, dat jij hem een brief had gestuurd. Ik vraag je, als je hem ooit schrijft, hem mijn groeten over te brengen. Ik feliciteer je met je terugkeer hier, of liever, ik feliciteer ons dat we je terug hebben; niemand is meer verheugd dan ik. Ik wou dat ik nog eens de gelegenheid kreeg een gesprek met je te voeren. Ik meen dat, als jij je hart bij mij zult uitstorten en ik het mijne bij jou, jij niet Thraso zou nadoen, zoals je altijd zegt, en ik niet Gnatho, als ik iets tot jouw lof zou zeggen, want zoiets kan zich niet voordoen tussen echte vrienden en het zou eerder een misdaad zijn iets voor elkaar te verbergen. Ik verlang er hevig naar je te bezoeken. Als je tot Sint-Michael blijft waar je bent, zal ik je, met Gods hulp, komen opzoeken; of als je tussentijds zin hebt hierheen te komen, wat ik het liefste zou willen, dan zou je komst niemand meer plezier doen dan mij. We zullen de feestdagen vrolijk doorbrengen. Alles wat ik heb wat je tot nut of genoegen kan zijn, zal van jou zijn. Vaarwel. |
|