De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd438 Aan Maarten van Dorp
| |
Erasmus van Rotterdam aan zijn vriend van Dorp, gegroetIk heb niet zonder veel genoegen gehoord, mijn beste Van Dorp, wat onze gemeenschappelijke vriend Jean Desmarais mij over jou vertelde: met hoeveel gevoel je in je voorwoord die mensen veroordeelde die, met verwaarlozing van de Heilige Schrift, oud worden in allerlei benauwende en onbeduidende vraagstukjes; met wat voor een schallende klaroen je je toehoorders aanspoorde tot de bestudering van de Heilige Schrift. Gefeliciteerd met je moed en deugd! Ga zo door, zó stijg je tot de sterren!Ga naar voetnoot1. Alsjeblieft, zet deze taak, die jouw intelligentie nodig heeft en die je zo goed hebt aangepakt, even goed voort. Voor zover het aan mij ligt zal ik je daarbij niet in de steek laten. Jij bent nu in de kracht van je leven, beschikt over een helder verstand, bent goed onderlegd in alle schone letteren, en je zult al die grote gaven nog versterken met een even grote energie. En mocht de schittering van jouw roem mijn lichtje wat doen verbleken, dan zal ik het graag verdragen in jouw schaduw te staan. | |
[pagina 275]
| |
Wat ik van Desmarais vernam, vertelde ik door aan Tunstall, de Engelse onderhandelaar. Geloof me, de man sprong op van vreugde omdat jij je met je ganse ziel op deze zaak hebt geworpen. Je zult je de zegen van Christus verwerven, je naam geliefd maken over de hele wereld en iets verrichten waarvoor alle studenten je zeer dankbaar zullen zijn en dat hen tot heil zal strekken. Vaarwel dierbare Van Dorp, kostbaarste van mijn vrienden Brussel, 10 juli |
|