De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermdErasmus van Rotterdam aan Johann Caesarius van Jülich, voorvechter van de Griekse en Latijnse studiesMijn beste Caesarius, in iedere tak van wetenschap hebben voorschriften van nature iets onaangenaams, maar daarmee gaat het nut gepaard dat dit nadeel compenseert. Daarom verbaast het me eindeloos hoe leeg de genoegens zijn van sommige mensen die bij ook maar de geringste moeilijkheid onmiddellijk de letteren, die aan hun hele leven zoveel zin zouden geven, | |
[pagina 262]
| |
vaarwel zeggen; en anderzijds heb ik het grootste recht me op te winden over die lieden die een zaak, die op zichzelf al moeilijk genoeg is, nog moeilijker maken. In hun ijver om hun geleerdheid te tonen, proppen zij allerlei ingewikkelde dingen, die pas later aan de orde zouden moeten komen, in het begin van een werk en stoten zo de simpele leerling af en vervreemden hem van de stof, terwijl zij hem eerder zouden moeten verleiden en nieuwsgierig maken door overzichtelijke beknoptheid, helderheid, ordening, eenvoud en andere dergelijke verlokkingen. Gaza, een man die zichzelf altijd gelijk bleef, dat wil zeggen een echt vakman op welk gebied ook, heeft als enige op het belang van de leerling gelet met evenveel inzicht als betrouwbaarheid; hij is er niet op uit om van het begin af aan duidelijk te maken hoe geleerd hij is, maar om de lezer geleerd te maken. Het is een godswonder hoe beknopt, ordelijk en eenvoudig hij in zijn eerste boek een overzicht geeft van de grammatica, alsof hij een tekening voor ons maakt! Ik heb nu, om nog meer rekening te houden met de tegenzin van sommige mensen, mijn best gedaan de studie nog te vergemakkelijken en het boek, met uitzondering van de voorbeelden, in het Latijn vertaald. Verder heb ik hoofdstukjes gemaakt en met een paar aantekeningen sommige dingen wat verduidelijkt, zodat men het met zo min mogelijk inspanning kan vatten. Ik heb er alleen de algemeen bekende fouten uit gehaald. Want wat ik mij herinner vroeger te hebben gehoord van zeer geleerde mannen die Theodorus hadden gekend en die ook bij deze zaak betrokken waren, brengt het boek zelf duidelijk aan het licht: namelijk dat sommige passages mismaakt zijn door schijngeleerden die onbeschaamd genoeg waren hun slimheid uit te leven op het werk van een ander. Zoals bijvoorbeeld wanneer hij de comparativus opneemt in de derde verbuiging van de zelfstandige naamwoorden, wanneer hij de tegenwoordige tijd en onvoltooid verleden tijd met veel omhaal van woorden door alle modes herhaalt, terwijl deze in het passief en het medium altijd met elkaar overeenkomen; wanneer hij aan de passiva van de werkwoorden op mi een toekomende en voltooid verleden tijd toevoegt, terwijl de voorgaande regel juist beweert dat ze deze tijden niet hadden; wanneer hij elders in de verbuiging van zelfstandige naamwoorden de klinkers van de oorspronkelijke en afgeleide vormen door elkaar gooit. Maar deze fout rekent men ook Demetrius Chalcondyles aan, een eerlijk en geleerd man, maar te middelmatig om het scherpzinnige en verheven inzicht van Theodorus te kunnen bereiken. Ik feliciteer deze eeuw, mijn beste Ceasarius, waarin wij de Griekse letteren overal weer zien opbloeien. Want zoals de verwaarlozing van al deze mooie wetenschappen de teloorgang van al die fraaie schrijvers met zich meebracht, zo is er nu de hoop dat, met hun wederopstanding, ze weer zul- | |
[pagina 263]
| |
len opbloeien. Ik verbaas me er soms over hoe het komt dat, terwijl de Scythen, de Schotten, de Ieren, de Griekse letteren al lang met gretigheid en succes beoefenen, alleen Keulen, een zeer oude en beroemde stad die zou moeten uitblinken in deze materie, de schone letteren zo moeizaam accepteert. Want als de studies die daar nu op het programma staan, goed zijn, zullen zij, wanneer de letteren erbij komen niet worden geschaad, maar juist verhelderd. Zijn die studies niet goed, dan is het wenselijker dat de echte studies in de plaats treden van de bastaards, de nuttige in die van de zinloze en dat men, naar het voorbeeld van de ruil tussen Diomedes en Glaucus,Ga naar voetnoot1. ‘goud voor koper’ krijgt. Wie immers die bij zijn verstand is, zal weigeren het goede voor het betere en het slechte voor het goede in te ruilen? Het leek me dat ik dit werkje van twee dagen aan jou moest opdragen, hoewel het mij volstrekt niet ontgaat dat dit geschenkje verre onder je waardigheid is. Die geleerdheid, dat oprechte en open karakter, verdiende iets groters, onze nauwe vriendschap vroeg iets beters, maar wees zo goed dit te aanvaarden, terwijl ik iets ga maken dat meer in overeenstemming is met je verdiensten. Blijf jij, mijn beste Caesarius, je verdienstelijk maken voor de letteren en voor deze eeuw en ook die faam te geven aan de universiteit van Keulen. Groet de edelmoedige graaf Hermann von Neuenahr of, als je het Grieks prefereert, Naeetio, de oprechte mecenas van de schone letteren. Antwerpen, 1516, de dag voor het feest van Johannes de Doper |