De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd421 Aan Guillaume Budé
| |
[pagina 249]
| |
maal niet te beantwoorden: wat hoor ik? Budé is Erasmus iets schuldig? De meest fortuinlijke aan de meest onfortuinlijke? Ik vermeldde Budé in mijn aantekeningen, omdat ik mijn werk wilde opluisteren met de glans van jouw naam en alleen dat was mijn bedoeling; het is verre van mij te denken dat je me daarvoor iets schuldig bent. Als je goedvindt dat ik dat deed, dan ben ik om deze reden, net als om vele andere, aan jou veel verschuldigd; zo niet, dan profiteer ik van iets wat ik heb geroofd. Of ik dat terecht deed of niet, het is in ieder geval goed uitgevallen, aangezien ik daardoor een zo geleerde, zo vriendschappelijke, zo uitvoerige brief verdiende of afdwong. En er is geen reden om je zorgen te maken over een geschenk van jouw kant. Als je al, uit sympathie voor me, meent me iets schuldig te zijn, dan heeft je brief dat overvloedig en met veel rente afbetaald. En als je je geweten niet op andere wijze kunt geruststellen, dan kun je de goede dienst die ik je misschien heb bewezen, terugbetalen door me te verbeteren en te onderwijzen, niet door mij lof toe te zwaaien. Want als ik mijn vriend Budé prijs, dan profiteer ik daar behoorlijk van; in de eerste plaats wek ik de indruk dat ik jouw werken heb gelezen en de grote gaven van je geest erken; vervolgens krijg ik een goede naam bij alle geleerden, die het eens zijn met mijn lof en die zonder uitzondering opzien tegen Budé. Zelfs Linacre, een man met een zuiver maar streng oordeel en die niet gauw iemand bewierookt, kent Budé alle lof toe. Ik juichte als een overwinnaar, toen ik hoorde dat die man het helemaal met mij eens was en ik was er bijzonder trots op dat ik al lang geleden mijn oordeel over jou had gevormd. Hetzelfde gebeurde met Cop, wiens werk hij zonder voorbehoud bewondert. Misschien heb ik de goede studies geen slechte dienst bewezen door je werken met nadruk aan te bevelen bij hen die, misleid door hun genegenheid, menen dat Erasmus, die niets is, toch iets voorstelt; ik zie immers dat jij je tot taak gesteld hebt om de schone letteren te bevrijden van de tirannie van degenen die niets geleerd hebben dan onkunde en dat je aan ons geliefde Frankrijk zijn oude glorie wilt teruggeven. (Er is immers toch niets op tegen dat men tegelijk volgens de landsindeling een Germaan is en volgens de beschrijving van de oude geografen een Fransman.Ga naar voetnoot2. Ik zou willen dat sommige lieden hun pogingen staakten om uit elkaar te halen wat de natuur zelf stevig heeft verbonden.) Inderdaad een prachtige taak waartegen niemand zo goed is opgewassen als Budé. Op de punten waarin je het gedeeltelijk met mij eens bent, gedeeltelijk oneens of waarover je gedeeltelijk in twijfel verkeert, kan ik nu niet verder ingaan bij gebrek aan tijd en ook omdat ik de tekst niet bij de hand heb, want | |
[pagina 250]
| |
om te kunnen antwoorden moet ik enkele passages herlezen. Ik zal dat een andere keer doen en wel binnenkort. Ondertussen wil ik in het algemeen dit opmerken dat het oordeel van Budé zoveel gewicht bij me in de schaal legt dat, als ik denk dat hij echt ergens van overtuigd is, ik niet zal aarzelen om, wat het ook is, te herroepen. Trouwens, ik deed bij dit werk wat ik ook in mijn andere werken altijd doe. Ik had besloten het geheel uit te voeren met een zekere lichtheid, aangezien ik me ging bezighouden met kleinigheden, en alleen maar in het voorbijgaan sommige passages als met de vinger aan te wijzen. Terwijl men al bezig was het werk te drukken, drongen sommige mensen erop aan de tekst van de Vulgaat te wijzigen door verbeteringen aan te brengen of door hem te verklaren. Al doende ontdekte ik dat die aanvullende taak, die ik aanvankelijk licht inschatte, in werkelijkheid zeer zwaar was. Daarna dreef men mij ertoe wat uitvoeriger aantekeningen er bij te maken; en al spoedig kon ik, zoals je weet, alles opnieuw doen. Bovendien kwam er nog een karwei bij: ik verkeerde in de veronderstelling dat ik in Bazel correcte manuscripten kon vinden. Omdat ook die hoop de bodem werd ingeslagen, was ik gedwongen de handschriften die de drukkers zouden gebruiken, van te voren te corrigeren. Verder werden twee goede geleerdenGa naar voetnoot3. aangetrokken, een rechtsgeleerde en een theoloog die ook goed Hebreeuws kende, om de proefdrukken te corrigeren; maar omdat zij met dit werk niet vertrouwd waren, konden zij hun taak niet uitvoeren; daarom moest ik zelf de laatste controle van wat men de vormGa naar voetnoot4. noemt op me nemen. De tekst werd dus tegelijkertijd gezet en gedrukt en iedere dag rolde een ternion - zo noemt men dat - van de persen, maar ondertussen kon ik me niet uitsluitend aan dit werk wijden. In dezelfde tijd werd Hieronymus gedrukt die een groot deel van mijn aandacht opeiste; en ik was vast van plan óf te sterven aan al dat werk óf me voor Pasen uit die tredmolen te bevrijden. Ten slotte maakten we nog een vergissing over de omvang van het geheel. De drukker beweerde dat het op ongeveer dertig ternion zou komen, welnu, het werden er meer dan 83 als ik me niet vergis. En zo verdeed ik mijn tijd met allerlei taken die eigenlijk niet bij mijn werk hoorden of die niet gepland waren; uitgeput en bijna gebroken ben ik toen aan de aantekeningen begonnen. Rekening houdend met mijn tijd en mijn gezondheid, deed ik wat ik kon. Ik liet bewust een paar dingen buiten beschouwing, sloot mijn ogen voor veel andere dingen en wijzigde mijn oordeel daarover onmiddellijk na de publicatie. Ik bereid me dus voor op een tweede uitgave en ik vraag je dringend een man die zijn uiterste best doet daarbij te hel- | |
[pagina 251]
| |
pen. Zelfs kritiek, afkomstig van mensen zoals jij, zal ik als een gunst aanvaarden. Maar pas wel goed op, uitstekende Budé, laat het publiek dat niet te weten komen, want anders blijven de boeken in de drukkerij op de plank liggen. Ik was je bijzonder dankbaar voor je vriendelijke waarschuwing, maar begrijp niet goed wat je onder ‘futiliteiten verstaat die voor mij een aangename tijdspassering zouden zijn’, want ik vind al mijn werken nogal gewoontjes en het verbaast me dikwijls wat sommige mensen erin zien om ze dikwijls zo hemelhoog te prijzen. Want dat doen sommige mensen en niet de geringste. Je ziet hoe moeilijk het is iedereen tevreden te stellen! Bepaalde lieden klagen me aan als een arrogant ventje van niets dat zich geroepen voelt belangrijke kwesties aan de orde te stellen. Wat een brutaliteit was het niet dat ik in mijn Enchiridion militis christiani het niet eens was met de algemeen aanvaarde opvattingen van onze tijd! In mijn Chiliades, een gedetailleerd werk, word ik, iedere keer dat ik me waag op het gebied van de filosofen en de theologen en als het ware mijn onderwerp uit het oog verlies, verder meegesleurd dan het onderwerp past. Dat zal duidelijker zijn als je het adagium leest: Je moet als koning of als gek geboren worden of Je hebt Sparta verkregen, het is aan jou het beroemd te maken of De oorlog is zoet voor wie hem niet kennen of De Silenen van Alcibiades;Ga naar voetnoot5. want in het spreekwoord De mestkever is de vroedvrouw van de adelaarGa naar voetnoot6. was ik amper serieus. In mijn boekje over de christelijke vorst legde ik de regels neer die geen enkele theoloog ooit durft behandelen. Maar misschien zijn het de dialogen van Lucianus of de tragedies van Euripides, eenvoudige vertaaloefeningen, die je futiliteiten noemt. Niets is er onbenulliger dan mijn Cato, waaraan ik een kleine dag heb besteed. Maar hoe nietig ze ook zijn, ik stel ze boven de quodlibeta van Scotus. Overigens weet ik heel goed en ik ontken het ook niet dat er veel onbenulligheden staan in mijn Nieuwe Testament, want dat bracht de opbouw van het onderwerp met zich mee. Maar toch, als iemand afweegt, of beter nog, zelf eens probeert wat het betekent dit werk te vertalen en te interpreteren, dan zal hij begrijpen dat ‘echte’ commentaren met nauwelijks meer inspanning geschreven konden worden dan al die kleine details mij hebben gekost. De meest gezaghebbende theologen verwelkomen juist deze futiliteiten en erkennen dat zij daarvan het meeste inzicht hebben gekregen; of het moest zijn dat al die integere mannen, van wie ik de namen zou kunnen noemen en de brieven laten zien - als ik niet zo'n vreselijke hekel had aan opschepperij - mij alleen maar vleien. Trouwens, als ik me zou meten naar mijn eigen maatstaven, zou ik altijd lichte onderwerpen kiezen en lasten die te zwaar zijn voor mijn arme lichaam en geest, vermijden. En ten slotte schep | |
[pagina 252]
| |
ik - ik weet niet waarom - er meer genoegen in ernstige overwegingen in te vlechten in futiliteiten dan over ernstige zaken onnozel te doen. En niets lijkt me onnozeler dan alsmaar te kibbelen over allerlei spitsvondigheden, zoals zo veel theologen doen die zich voor God zelf houden - tegen jou kan ik dat eerlijk zeggen. Ik geloof dat ik, in het soort werk dat ik heb gekozen, al mijn voorgangers heb overtroffen, zo niet in wetenschap dan toch in ijver. Kijk eens wat voor bijna lichtzinnige aantekeningen Hieronymus maakte in zijn behandeling van het boek der Psalmen! Als mij leven en krachten worden gegeven, zal ik mijn werk voortzetten. Ik heb een inleiding geschreven over de psalm Beatus vir. Ik zal beginnen aan Paulus. Een nieuwe Hieronymus komt als herboren van de pers. Dat zijn zulke grote taken dat ik ze vanwege de kwaadaardigheid van sommige lieden amper aankan. Hoe groot die taken zijn in jouw ogen weet ik niet, maar ik beken en begrijp in ieder geval dat zij mijn krachten te boven gingen. Ik heb een paar werkjes van Plutarchus vertaald, een schrijver in wie ik alleen maar zeer serieuze zaken zie. Je moet me dus toch eens uitleggen wat die futiliteiten zijn die ik volgens jou moet vermijden, zodat ik beter je raad kan opvolgen, want daaraan wil ik onder alle omstandigheden gehoorzamen als aan een orakel. Wat het voorwoord betreft waarin ik het Nieuwe Testament opdraag aan Leo x, maar mijn mecenas, de aartsbisschop van Canterbury, daarin betrek, ik moet zeggen dat je dat goed hebt gezien. Dat was op dat moment inderdaad mijn bedoeling. Je feliciteert me met mijn vrije tijd en je klaagt over je eigen lot, maar daarin verschil ik, mijn beste Budé, hartgrondig met je van mening. Je boeken tonen duidelijk aan dat het je niet helemaal aan tijd ontbreekt; afgezien daarvan zijn de buitengewone vermogens en de vruchtbaarheid van je geest in staat alle grote taken aan te vatten die je maar wilt. Wat je kinderen, je vrouw en je huishoudelijke zorgen betreft, ik stel daar tegenover maar één echtgenote, de vervloekte vrouwe Armoede, die ik nog niet van mijn schouders heb kunnen schudden, zo bemint zij wie haar haat! Ik bezweer je, bij de onsterfelijkheid die jou en de jouwen zonder enige twijfel beschoren is, met dezelfde sterke en onwrikbare moed door te gaan de schone letteren te hulp te snellen en Frankrijk, je vaderland, door je werken vol kennis, een roem te verschaffen die nooit zal uitdoven. Wees voor het ogenblik tevreden met dit antwoord. Over de rest zal ik je schrijven wanneer ik de teksten herlezen heb. Het ga je goed en bewaar voor Erasmus je vriendschap. Er gaan hier, in de omgeving van de vorst, geruchten dat men me wil overladen met goud.Ga naar voetnoot7. Ik weet niet hoe het komt, maar naar mijn mening worden de schone letteren nergens meer geminacht dan hier; de reden is dat de | |
[pagina 253]
| |
meest vooraanstaande lieden verstoken zijn van enige cultuur. Men vestigt niettemin zijn hoop op Jean le Sauvage, de kanselier van Bourgondië, niet alleen een machtig en wijs man maar ook zeer geleerd en die dan ook zijn gunst schenkt aan allen die opvallen door een opmerkelijke geleerdheid. Als God in zijn goedheid deze persoonlijkheid lang voor ons zal bewaren, dan bestaat de hoop dat ook bij ons talenten zullen opkomen die de regering van onze vorst, die in alle andere opzichten zo gelukkig is, zullen opluisteren en verfraaien met de monumenten van hun geest. Vaarwel. |
|