De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd406 Van Ulrich Zasius
| |
[pagina 234]
| |
omdat ik jou, de belangrijkste persoon op het gebied van de letteren, niet een bezoek heb gebracht. Dat zou inderdaad als een ernstig vergrijp aangemerkt mogen worden, als verzachtende omstandigheden mij niet te hulp kwamen. Mijn hoge leeftijd maakt dat je me niet van plichtsverzuim kunt beschuldigen. Ik wandel amper in mijn eigen stad rond, laat staan dat ik andere plaatsen zou bezoeken. Daar komen nog de colleges civiel recht bij, die een zware en voortdurende belasting zijn (als ik intussen mag zwijgen over mijn andere werkzaamheden die me haast verscheuren), zodat je gemakkelijk een man zult vergeven die zich wenst te verontschuldigen; bovendien des te gemakkelijker omdat je, zoals Amerbach ieder moment verkondigt, een goedaardig man bent, met een aangenaam karakter, beleefd en een en al vriendelijkheid, iemand die zelfs wat zwart is naar het goede ombuigt, laat staan wat het daglicht verdraagt afkeurt, vooral bij een vriend jegens wie men geen vijandig oordeel kan vellen zonder onrecht te begaan. Zie waartoe je me drijft met al die prachtige retoriek van je. Op het eerste gezicht had je brief mij er zowaar toe kunnen brengen jou je onbeleefdheid te vergeven. Maar toen ik nog eens beter keek ontdekte ik dat mij de onontkoombare taak was opgelegd mezelf te excuseren; als ik daarom die goed verborgen kunstgreep van jou niet had doorzien (wat immers van jouw hand komt kent geen vruchtdragende kunstigheid), had het weinig gescheeld of ik had me in mijn onnozelheid, met het hoofd in de wolken, tot doelwit van je uitzonderlijke geleerdheid gemaakt. Wat je schrijft over de scherpe kaken van de afgunst van sommige mensen, daar moet je je niets van aantrekken. Jaloezie is, volgens Aemilius Probus, de onafscheidelijke metgezel van roem.Ga naar voetnoot1. Het is ongetwijfeld een bewijs van waarachtige en uitnemende geleerdheid en van wonderbaarlijke kennis, als je te maken krijgt met de tanden van de alledaagse letterwijsheid. Om het kort te zeggen: je geliefde Hieronymus had je dit kunnen leren. Ten slotte vraag ik je in naam van de vriendschap eens bij ons langs te komen. De goedgezinden, die je hier in groten getale zult aantreffen, zullen met verlangen naar je komst uitzien. Ik zal voor jou een gastheer zijn die dat ook graag wenst te zijn, die voor je klaar zal staan, bereidwillig tot op de laatste cent; op onze lessenaars en die van het gymnasium zal men schrijven ‘hier was Erasmus’. Vaarwel en bemin onze vriend Bonifacius, die jou vereert als een god; het is te wensen dat hij de godsdienst en de goden eert zoals hij Erasmus eert, dan heb ik al mijn stem uitgebracht dat hem hoger geluk ten deel zal vallen. Vaarwel, sieraad van de wereld. Uit Freiburg, 9 mei 1516 | |
[pagina 235]
| |
Vergeef me mijn ongepolijste stijl; de bode staat al naast me. Je toegewijde Zasius |
|