398 Van Georg Precellius
Ulm, 5 april 1516
Georg Precellius van Ulm aan Erasmus
Meest uitstekende van alle stervelingen, toen u, met uw opmerkelijke geleerdheid, enige tijd geleden de uitgebreidere versie van uw Adagia uitbracht, laste u tegen het eind, bij de paragraaf die begint met ‘Lucht krijgen van en andere metaforen van dit soort’ een belofte in met betrekking tot een boek genaamd Opmerkelijke metaforen; uw woorden waren: ‘Hoewel dergelijk materiaal dus een soort verwantschap vertoont met spreekwoorden, is het toch niet mijn bedoeling daar nu in detail op in te gaan, vooral omdat deze taak al ter hand genomen is door een Engelsman, Richard Pace, een jongeman even bekwaam in het Grieks als in het Latijn, en met een ongewone ervaring in het lezen van schrijvers over ieder onderwerp. Door een gelukkige ingeving, kwam hij, zoals ik zeg, op het idee voor dit werk en ik geloof dat hij er nu al mee bezig is, tot groot nut, als ik me niet vergis, voor liefhebbers van een wat verfijndere literatuur; hij is van plan om wat hij bij de schrijvers in die beide talen aantreft aan opmerkelijke beeldspraak aan geestige en spitse gezegdes, aan juweeltjes en verfraaiingen van stijl in één deel onder te brengen.’Ga naar voetnoot1.
Alstublieft, uitmuntende man, doet uw best dat dat boek waarop we al zo lang wachten, ooit in handen komt van de literatuurminnaars. Zij hebben het heel hard nodig. Dag en nacht roepen zij: ‘Georg Precellius, waarom is je vriend Erasmus’ - want ik eis u helemaal voor mezelf op, ik houd van u, respecteer u, vereer u als een vader; wanneer uw naam maar genoemd wordt, verhef ik die tot boven de sterren - ‘waarom’, zeggen zij, ‘is hij zo nalatig met het uitbrengen van dat boekje Opmerkelijke metaforen?’ O, kon ik maar de dag beleven waarop ik eindelijk kan zien dat het beschikbaar is voor het lezende publiek, zelfs in een verkorte versie. Vaarwel, zeer welsprekende Apollo.
Ulm, Allerheiligenhuis, 5 april 1516
Uw vriend, die evenveel van u houdt als van zichzelf, Georg Precellius