De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd365 Van Ulrich von Hutten
| |
[pagina 162]
| |
hiertegen met zijn Spongia adversus aspergines Hutteni (Spons tegen de bespattingen door Hutten). Hutten overleed in hetzelfde jaar. | |
Ulrich von Hutten aan Erasmus van Rotterdam, gegroetIk geloof dat alle goden vertoornd op me zijn, want door hun wil ben ik al een paar jaar niet bij je geweest en trekken ze me steeds van je weg; als het lot het me toestond, zou ik me nauwer aan jou binden dan Alcibiades aan Socrates. Ja, waarom zal ik jou, Erasmus, eigenlijk niet de Duitse Socrates noemen, jij die voor onze literatuur evenveel betekent als hij voor de Griekse? Misschien kan ik je niet in álles behagen, want het vereist behoorlijk wat geluk om bij jou in de smaak te vallen. Ik zou het echter wel verdienen aan jouw voeten te zitten en van jou het Grieks te leren, je met aandacht te volgen, je nauwlettend te bestuderen, je zorgzaam te bewaken, eerbiedig te dienen, al je bevelen uit te voeren, bij de geringste wenk op te springen. Het zou jou niet misstaan als ik, een Duits ridder, je met een wonderbaarlijke toewijding en met ongelooflijke trouw zou dienen. Daaraan zou ik, Erasmus, verre de voorkeur geven, niet alleen boven een verblijf aan het hof, waartoe men mij tot mijn grote ergernis roept, maar ook, bij alle goden, boven deze tocht door Italië. En om in het kort te vertellen wat ik me onlangs had voorgenomen: ik had besloten naar je toe te komen en zou je misschien gevolgd hebben tot in Engeland. De misplaatste vrijgevigheid van mijn familieleden verhinderde mij dit gezonde besluit uit te voeren: zij noemen het vrijgevigheid dat ze de kosten op zich nemen voor de rechtenstudie en daarom word ik nu naar Rome gestuurd. Ik schrijf dit onderweg, met het lawaai van veel disgenoten om mij heen. Vergeef me dus mijn improvisatie. Er zal geen gelegenheid zijn om je weer te zien. Met tegenzin ga ik naar een oord waar ik je niet kan zien en niet van je gezelschap kan genieten. En mijn metgezellen heb ik niet kunnen overhalen om Bazel aan te doen. Geen wonder, niet iedereen erkent jouw grootheid. Och, kon ik je maar overtuigen hoe hoog ik je acht! Je zult binnenkort mijn gedicht, Niemand genaamd, te zien krijgen, dat misschien niet helemaal te misprijzen valt; in het voorwoord heb ik jou met ere vermeld, zoals juist en billijk is.Ga naar voetnoot1. Ik ben helemaal hersteld van de koude koorts en ook van de kwaal aan mijn voet. Als je naar Italië komt, zal niets mij verhinderen je op te zoeken vanuit die gevangenis van de wet waarheen mijn familie me verbant. Als ik langs Bazel was gekomen, had ik je willen vragen mij aan te bevelen bij iemand in Rome; met je gebruikelijke vriendelijkheid, | |
[pagina 163]
| |
had je me die dienst niet geweigerd. Beveel me anders, als je tijd hebt, in je brieven naar Rome aan bij iemand van de geletterden, niet om zijn ezels te schrobben of zijn paarden droog te wrijven, maar om tussen zijn boeken te zitten. Ik heb verder geen tijd meer. Vaarwel, vanuit Worms, 24 oktober. |
|