De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
Erasmus aan Pieter Gillis, gegroetAls het goed met je gaat, heb ik reden me zeer te verheugen. Ik ben langer onderweg gebleven dan ik gedacht had: in Gent hield de kanselierGa naar voetnoot1. van de doorluchtige keizer me drie dagen op; in Doornik mijn oude vriend Mountjoy,Ga naar voetnoot2. die daar nu gouverneur is; in Sint-Omaars de abt van het klooster van Saint-Bertin. De overtocht was duur en gevaarlijk, maar wel snel. Mijn bagage, die ik aan de broer van FranzGa naar voetnoot3. had toevertrouwd, is nog niet aangekomen. Dat is het ergste wat me had kunnen overkomen. Daarin zitten al mijn commentaren op Hieronymus. Als ik die niet snel terugkrijg, zal men in Bazel de persen moeten stilzetten, wat veel schade zal veroorzaken. Is het bij toeval gebeurd, dan is het wel erg ongelukkig; is het met list en opzet gedaan om eerst hun oude Adagia aan de man te brengen, dan is het een zeer vijandige daad: ze kunnen mij nergens erger mee in verlegenheid brengen.Ga naar voetnoot4. Ik was van plan de exemplaren aan de bisschoppenGa naar voetnoot5. aan te bieden en nu moet ik mijn opwachting bij hen maken met lege handen, en zullen zij me met lege handen wegsturen. Als zij de bagage hadden gestuurd zoals beloofd, zou ik nu al bij jullie zijn. Twee van de grootste geleerden van Engeland, Cuthbert Tunstall, de kanselier van de aartsbisschop van Canterbury, en Thomas More, aan wie ik de Lof der zotheid heb opgedragen, twee van mijn beste vrienden ook, zijn in Brugge.Ga naar voetnoot6. Als je misschien iets invalt waarmee je ze van dienst kunt zijn, zul je je moeite niet verspillen. Spreek Franz op al | |
[pagina 74]
| |
deze zaken aan. Ik hoop je voor juli terug te zien. Zorg intussen goed voor jezelf, beste vriend zonder weerga. Londen, 7 mei [1514] |
|