De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 3. Brieven 298-445
(2006)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd304 Van Maarten van Dorp
| |
Maarten van Dorp aan Erasmus van Rotterdam, doctor in de theologie en zeer geleerd in veel disciplinesDenk vooral niet, Erasmus - want je naam alleen al staat tegenwoordig voor zoveel geleerdheid en uitmuntendheid, dat ik er niets aan hoef toe te voegen - denk vooral niet, zeg ik, dat iemand van al je vrienden - en door je veelzijdige geleerdheid en je oprechte karakter heb je er vele, overal in het christenrijk - je meer genegen is dan ik, allereerst omdat we al langGa naar voetnoot1. vertrouwelijk met elkaar omgaan, vervolgens omdat je onlangs, toen je hier was, mij bijna als enige vriendelijk uitnodigde en ten slotte - en ik denk dat | |
[pagina 22]
| |
dat niet het minste is - omdat ik een landgenoot van je ben en bovendien meer dan wie ook je genie bewonder en je grootheid prijs. Wees er daarom van overtuigd dat alles wat ik je schrijf, hoe vrijmoedig ook, komt uit een zeer bevriend en toegewijd hart dat alleen jouw goede naam en jouw eer voor ogen heeft. Het is voor jou heel belangrijk, lijkt me, te weten wat men hier in het algemeen van jou vindt als je er zelf niet bij bent. In de eerste plaats dien je te weten dat jouw Lof der zotheid veel onrust heeft gezaaid onder degenen die al sinds lang voor jouw naam op de bres staan. Want wie is jou, in wie de muzen, de filosofie, de theologie zich zo'n aangenaam toevluchtsoord hebben gekozen, niet oprecht gunstig gezind? Er waren dan ook mensen, en die zijn er nog, die het werk fervent verdedigden, maar er waren er toch maar heel weinig die het met alles eens waren. ‘Immers,’ zeggen zij, ‘al is het ook de zuivere waarheid wat hij schrijft, is het niet een beetje dwaas om je alleen maar haat op de hals te halen ten koste van zoveel inspanning? Is het niet dom een prachtig stuk op te voeren waaraan iedereen zich ergert en dat velen zwaar beledigt? Wat voor nut heeft het, of liever, hoeveel schade berokkent het de orde der theologen zo bitter te beschimpen terwijl het zo belangrijk is dat zij bij het volk in hoge achting staat. Ook al zijn we het met je eens dat je over een paar van hen de waarheid hebt gezegd. En wat Christus betreft en het gelukzalige leven: hoe kunnen vrome mensen het aanhoren dat zotheid hem dwaasheid toeschrijft en zegt dat dat leven niets anders is dan een soort waanzin? Want niet alleen wat onwaar is, wekt een schandaal, maar ook wat voor de zwakke broeders een aanleiding kan zijn tot hun ondergang, terwijl Christus toch ook voor hen, in gelijke mate als voor de wijzen, zijn leven heeft gegeven. De beroemde Jean Gerson, doctor in de godgeleerdheid, beweert dat in veel concilies veel veroordeeld is wat maar al te waar was (het Concilie van Constanz is daarvan een duidelijk voorbeeld). Het zou natuurlijk, mijn zeer dierbare Erasmus, te ver voeren te vertellen wat ik op al die argumenten antwoordde, maar ik zweeg in ieder geval nooit en volgde steeds oplettend alles wat, naar ik meende, voor jou belangrijk was, en dan niet alleen datgene wat mensen zonder veel opleiding en zonder slechte bedoelingen zeggen, maar ook wat de slechtsten van hen te berde brengen, zodat het mondeling door vrienden kan worden weerlegd of door jou per brief, als je er niet bent. En verschuil je nu niet, asjeblieft, achter een: ‘Wat kan het mij schelen wat die ongeletterden en barbaren aan onzin vertellen. Voor mijn geweten is het meer dan genoeg dat ik met mijn arbeid de bijval verwerf van de grootste geleerden.’ Want wat is er op tegen dat ook ongeletterde mensen, om niet te zeggen barbaren, je geleerdheid bewonderen, je prijzen en je ten hemel verheffen, zoals zij dat vroeger geestdriftig deden? En dan, wat heb je eraan, lie- | |
[pagina 23]
| |
ver gezegd: hoe groot is de ramp als zij in hun verontwaardiging je verder hun lof onthouden, je afkraken, belasteren en als één vijandige schare de roem van Erasmus proberen te verduisteren? Bittere grappen, ook al zit er veel waarheid in, laten een bittere nasmaak achter.Ga naar voetnoot2. Vroeger bewonderde men je, las men gretig je werk, en de voornaamste theologen en rechtsgeleerden zochten je aanwezigheid. En nu gooit die ongelukkige Lof der zotheid plotseling alles overhoop, zoals DavusGa naar voetnoot3. dat deed. Men heeft veel waardering voor je stijl, je vindingrijkheid, je scherpte, maar niet voor je spotternijen, zelfs de geleerden niet. En echt, zeergeleerde Erasmus, ik begrijp niet goed waarom je alleen bij de geleerden in de smaak wilt vallen. Is het niet veel beter dat ook ongeschoolde mensen je prijzen in plaats van je te laken? Is het niet prettig als zelfs hondjes met hun staart kwispelen ten teken van vriendschap? Je kunt erin slagen goed te zijn en goed te handelen, maar bewerken dat anderen een goede dunk van je hebben en niet over je roddelen, dat ligt niet in je macht. En naar het voorbeeld van Christus veracht je de farizeeërs als kwaadwillenden, als blinden die blinden leiden.Ga naar voetnoot4. Ik begrijp dat zeer goed, mijn dierbaarste Erasmus. Maar het zijn menselijke gevoelens die hen ertoe brengen jou en je werk af te keuren. Zij doen dit uit zwakheid, niet uit kwaadwilligheid, want je denkt toch niet dat alleen de studie van de humaniora goede mensen voortbrengt, en niet ook de filosofie, de heilige geschriften. Zij grijpen nu de kans aan die jij hun lijkt te bieden; het lag in je macht die kans niet te bieden. ‘Maar wat,’ zeg je, ‘moet ik dan doen? Wat eenmaal gebeurd is kan niet ongedaan gemaakt worden.’ Ik wil proberen je instelling te veranderen; ik wil dat al degenen die je vroeger vriendschappelijk gezind waren, je opnieuw als een vriend beschouwen. O, mijn dierbare Erasmus, ik wou dat je toch eens voelde en zei dat ik je overtuigd heb. Gezien je grote geleerdheid ontbreekt het je niet aan inzicht en het past me niet het zwijntje van MinervaGa naar voetnoot5. te spelen. Maar ik denk, als mijn inschatting goed is, dat je hun vriendschap gemakkelijk kunt terugwinnen als je, tegenover de Lof der zotheid, een Lof der wijsheid schrijft en publiceert. Het is een vruchtbaar onderwerp dat jouw genie en studies waard is. Iedereen zal je er dankbaar voor zijn en je graag mogen; en het zal je meer gunst, vriendschap, beroemdheid en (voeg ik er aan toe, ook al veracht je dat) gewin opleveren dan die blijkbaar onfortuinlijke Lof. Of je deze raad nu opvolgt of niet, ik ben en blijf voor altijd de jouwe. Dan het volgende onderwerp voor deze uitvoerige brief. Ik hoor dat je de | |
[pagina 24]
| |
brieven van de heilige Hieronymus hebt ontdaan van de fouten waarvan ze wemelden, de vervalste passages met sterretjes hebt gemarkeerd en wat duister was, hebt uitgelegd. Je verrichtte daarmee een bij jou passend werk en maakte je hoogst verdienstelijk jegens de theologen en vooral jegens hen die verfijndheid en elegantie willen verbinden met de heilige geschriften. Maar ik begrijp dat je ook het Nieuwe Testament corrigeerde en meer dan duizend passages annoteerde, niet zonder vrucht voor de theologen. Dit is opnieuw een reden voor me als zeer goede vriend een vriend te waarschuwen; allereerst zwijg ik erover wat Valla en Lefèvre d'EtaplesGa naar voetnoot6. hebben afgeploeterd op dit gebied. Jij zult ze, daar twijfel ik niet aan, verre overtreffen. Maar je moet goed bedenken wat dat betekent: de heilige teksten corrigeren en de Latijnse manuscripten verbeteren aan de hand van de Griekse.Ga naar voetnoot7. Want als ik kan aantonen dat de Latijnse vertaling geen vervalsingen of fouten bevat, moet je dan niet toegeven dat de inspanning van al die mensen die proberen haar te corrigeren, overbodig is, tenzij zij meteen aangeven waar de vertaler iets duidelijker had kunnen vertalen? Ik spreek nu echter over de waarheid en zuiverheid van de vertaling en ik ga betogen dat onze Vulgaat die kwaliteit bezit. Het is immers niet te accepteren dat de universele kerk, die deze vertaling altijd gebruikte en nog steeds gebruikt en haar goedkeurt, zo veel eeuwen gedwaald zou hebben. En het is evenmin waarschijnlijk dat zoveel heilige vaders, zoveel volmaakte mannen zich vergist hebben toen zij, steunend op die vertaling, de moeilijkste dingen in de algemene concilies vastlegden, er het geloof verdedigden en verklaarden, en de leerstellingen uitvaardigden waaraan ook de koningen hun scepters onderwierpen. Voor zeer vele theologen en rechtsgeleerden staat het vast dat dergelijke wettig bijeengeroepen concilies in geloofskwesties nooit dwalen. Als een nieuwe ontwikkeling een nieuw algemeen concilie zou vereisen, dan zou dat ongetwijfeld deze vertaling volgen telkens wanneer zich een geloofskwestie voordeed. We zullen dus moeten toegeven ofwel dat de concilievaders lichtzinnig te werk gingen en dat blijven doen zolang zij zich baseren op deze uitgave en vertaling, ofwel dat die vertaling waar en zuiver is. Wat nu? Denk je nu echt dat de Griekse boeken beter zijn dan de Latijnse? Zijn de Grieken, bij wie de christelijke godsdienst dikwijls in verval is geraakt en die beweren dat alle boeken, behalve het evangelie van Johannes, soms dwalingen bevat- | |
[pagina 25]
| |
ten - en dan zwijg ik van de rest - zorgvuldiger met de bijbel omgegaan dan de Latijnen, terwijl de kerk, de bruid van Christus, bij de Latijnen altijd ongeschonden is gebleven? Hoe weet je dat de paar manuscripten die jij toevallig hebt, zuiver zijn, gesteld al dat de Grieken zuivere exemplaren zouden hebben? Om al deze redenen, mijn beste Erasmus, heb ik niet zo'n hoge dunk van de werken van Valla en Lefèvre. Ik wil niets verachten tenzij het alleen maar schade berokkent, maar ik zie niet in wat zij met al hun inspanning hebben bijgedragen - behalve als zij, zoals ik zei, aangeven dat iets beter vertaald had kunnen worden. Dat wil ik graag aannemen, ook als zij nu en dan de vertaler kapittelen omdat zijn vertaling nog naar het Grieks ruikt of barbaars Latijn is. Wie weet niet dat de vertaling fraaier had kunnen zijn? Als zij echter beweren dat een zin die door een Latijnse vertaler aan een Grieks handschrift ontleend is, inhoudelijk van de waarheid afwijkt, dan houd ik het bij de Latijnse en zeg ik de Griekse vaarwel. Ik kan niet geloven dat de Griekse bijbel authentieker is dan de Latijnse - ook al moeten volgens Augustinus de Latijnse beekjes gevoed worden door de Griekse bronnen. Dat was zeker zo in zijn tijd, toen de kerk nog niet één enkele Latijnse uitgave had aanvaard als gezaghebbend en de Griekse bronnen nog niet zo bedorven waren als ze nu waarschijnlijk zijn. Maar je zegt: ‘Ik wil helemaal niet dat je in je bijbel iets verandert en dat je gelooft dat de Latijnse uitgave onjuist is. Ik toon alleen de verschillen die ik ontdekt heb tussen de Griekse boeken en de Latijnse. Wat is daarop tegen?’ Wel, daar is echt wel iets op tegen, Erasmus. Veel mensen zullen gaan twisten over de zuiverheid van de bijbelse boeken, velen raken in twijfel als zij - ik zeg niet uit jouw werk opmaken - maar iemand horen vertellen dat daarin iets, hoe gering ook, niet juist is. Dan zal AugustinusGa naar voetnoot8. gelijk krijgen toen hij aan Hieronymus schreef: ‘Wat zal de Schrift nog voor gezag hebben, als men officieel zegt dat hij leugens bevat?’ Dat alles brengt mij er toe, dierbare Erasmus, je te bidden en te smeken bij onze wederzijdse vriendschap die jij, ook al ben je ver weg, wilt onderhouden, en bij je aangeboren vriendelijkheid en oprechtheid, om alleen die passages in het Nieuwe Testament te verbeteren waar je, met behoud van de inhoud, iets door iets duidelijkers kunt vervangen. En dat je, als je aangeeft dat een zin in ieder geval veranderd moet worden, in een inleidende brief daarvoor de redenen uiteenzet. Je hebt nu een wijdlopig en onnozel epistel voor je, dat je echter niet onaangenaam kan zijn, daar het van iemand komt die zeer op je gesteld is. Dirk van Aalst,Ga naar voetnoot9. die het Handboek van de christensoldaat en de Lofrede heeft | |
[pagina 26]
| |
gedrukt, vroeg mij bij jou een goed woordje voor hem te doen. Hij verlangde er zo hevig naar je te zien dat hij je vriendelijk en gastvrij in zijn huis wilde ontvangen. Daarom is hij naar Antwerpen vertrokken. Toen hij er achter kwam dat je niet daar, maar in Leuven was, ging hij onmiddellijk op weg, liep de hele nacht door en kwam de volgende dag omstreeks zes uur te Leuven aan, anderhalf uur nadat jij was vertrokken. Hij belooft alles te doen waarmee hij je van dienst kan zijn. Ik weet niet of er iemand is die zó op jou gesteld is als hij. De Cato, die jij hebt verbeterd en aan mij toevertrouwd, heeft hij correct gedrukt; ik verwijderde de fouten. Conform je verzoek heb ik het opgedragen aan Jean de Nève, hoofd van het College van de Lelie. Hij is je zo dankbaar voor dit gebaar dat je dat heel goed zult merken als je weer terugkomt. Als je een van je uitgaven aan de heer Meynard,Ga naar voetnoot10. de abt van Egmond en mijn weldoener, zou opdragen, weet ik zeker dat hij je daarvoor zeer dankbaar zal zijn en je zeer vrijgevig zal belonen. Ik vraag je met aandrang dat te doen. Hij is een Hollander en primaat van de kerk in Holland, een geleerd man, maar meer nog een vroom man, hoewel hij zeer gesteld is op erudiete mensen; hij kan je beslist in veel opzichten van dienst zijn als de gelegenheid zich voordoet. Vaarwel zeergeleerde en mij zeer dierbare Erasmus. Vanuit Leuven |
|