De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 2. Brieven 142-297
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 242]
| |
288 Aan Anton van Bergen
| |
Desiderius Erasmus van Rotterdam aan de illustere heer en eerwaarde vader in Christus, Anton van Bergen, abt van Saint-Bertin, gegroetZeer eerwaarde vader, uit de gesprekken die ik met de bisschop van DurhamGa naar voetnoot1. en met Andrea Ammonio, de secretaris van de koning, heb gevoerd, ken ik uw belangstelling en meer dan vaderlijke genegenheid voor mij. Daarom verlang ik des te meer om naar mijn vaderland terug te keren, als de vorst het mij althans financieel mogelijk maakt om in alle rust te werken. Niet dat Brittannië me niet bevalt of dat ik te klagen heb over mijn mecenassen. Ik heb hier heel wat vrienden en veel bisschoppen zijn me buitengewoon welgezind. De aartsbisschop van CanterburyGa naar voetnoot2. begunstigt en koestert me zozeer dat hij niet meer liefde zou kunnen tonen als hij mijn vader of broer zou zijn. Aan hem heb ik een behoorlijk jaargeld te danken uit een prebende, ook al oefen ik de kerkelijke plichten daaraan verbonden niet uit. de andere mecenas voegt daar nog evenveel aan toe uit eigen beurs. Edelmoedige en vooraanstaande mannen vullen dat bedrag aardig aan en zouden me nog meer geven als ik er een beetje meer achteraanging. Maar de oorlog die wordt voorbereid heeft de aard van dit eiland plotseling veranderd. Van dag tot dag neemt de algehele schaarste toe en neemt de vrijgevigheid af. Is het niet vanzelfsprekend dat mensen die zo zwaar belast worden, kariger zijn met hun geschenken? En onlangs ben ik nog bijna bezweken aan nierstenen die ik door slecht drinken, bij gebrek aan wijn, had opgelopen. Elk eiland is al per definitie een ballingsoord, maar door de oorlog zijn wij nu nog meer geïsoleerd zodat er zelfs geen brieven meer kunnen vertrekken. En ik zie grote beroering ontstaan en waartoe dat allemaal zal leiden is erg onzeker. Mocht God in zijn goedheid zich verwaardigen die storm in de christelijke wereld tot bedaren te brengen. Ik vraag me dikwijls met verbijstering af wat, ik zeg niet christenen, maar mensen in het algemeen tot zo'n waanzin drijft dat zij, met heel veel harts- | |
[pagina 243]
| |
tocht, kosten en gevaar, er op los stormen om elkaar te vernietigen. Wat doen wij in ons hele leven anders dan oorlog voeren? Dieren voeren geen oorlog, of hooguit de wilde. En zelfs die vechten niet met elkaar, maar met dieren van een andere soort. Zij strijden met hun eigen wapenen en niet, zoals wij, met machines die wij met onze duivelse kunst hebben bedacht. Zij vechten ook niet om willekeurige redenen, maar ofwel voor hun jongen ofwel voor hun voedsel. Onze oorlogen komen meestal voort uit eerzucht, woede, bandeloosheid of een soortgelijke geestesziekte. Ten slotte, ze rekruteren geen duizenden tegelijk om elkaar af te maken. Kan er voor ons, die ons beroemen op de naam van Christus, die ons niets anders heeft onderwezen en getoond dan zachtmoedigheid; voor ons die ledematen zijn van één lichaam,Ga naar voetnoot3. die één vlees zijn, die leven uit één en dezelfde geest, die ons voeden met dezelfde sacramenten, die aan hetzelfde hoofd toebehoren, die geroepen zijn tot dezelfde onsterfelijkheid, die hopen op dezelfde gemeenschap zodat wij, zoals Christus één is met de vader, één zullen zijn met Hem; kan er voor ons in deze wereld iets bestaan wat zo belangrijk is dat het ons drijft tot de oorlog, een zo verderfelijk en afgrijselijk iets dat, hoe gerechtvaardigd hij ook mag zijn, geen werkelijk goed mens daarmee kan instemmen? Bedenk eens, vraag ik u, wie die mensen zijn die oorlog voeren; moordenaars, ontuchtplegers, gokkers, verkrachters, het laagste soort huursoldaten, voor wie geld belangrijker is dan een mensenleven. Dat zijn in de oorlog de beste soldaten, omdat zij datgene wat ze voorheen op eigen risico deden, nu doen voor de soldij en de eer. En dat schuim van de natie moet je toelaten op je akkers en in je steden, om oorlog te kunnen voeren. Om een ander te willen straffen, maken wij ons de slaaf van dit soort lieden. Voeg daarbij hoeveel misdaden er worden begaan in naam van de oorlog, wanneer onder het wapengekletter de wetten zwijgen: hoeveel plunderingen, heiligschennis, ontvoeringen en andere schanddaden die de schaamte mij verhindert bij naam te noemen. En dit bederf van de zeden duurt nog jaren voort, ook nadat de oorlog al over is. Bereken eens de kosten die, ook als je wint, veel meer verlies voor je betekenen dan winst. Trouwens, hoe kun je het leven en het bloed van zoveel duizenden afwegen tegen welk rijk ook? En de grootste ellende komt neer op hen die niets te maken hebben met de oorlog, terwijl de voordelen van de vrede allen ten goede komen: in de oorlog vergiet ook de overwinnaar meestal tranen. De oorlog sleept een zo grote vracht aan kwaad met zich mee dat de dichters zich niet voor niets hebben verbeeld dat de Furiën hem ontketenen vanuit de onderwereld. Dan vermeld ik nog niet eens de plundering van het volk, de samenzweringen der aanvoerders, de omwentelingen die nooit anders dan met de grootste ellende tot stand komen. En als | |
[pagina 244]
| |
begeerte naar roem ons tot oorlog verleidt, wat is dat voor roem, die zich vooral in misdaden toont? Als je al iets als roemvol wilt bestempelen, dan is het veel roemvoller steden te stichten dan te vernietigen. Nu bouwt het volk steden en onderhoudt ze, de domheid van de vorsten vernietigt ze. Als we op winst uit zijn: geen enkele oorlog verliep zo gelukkig dat hij niet meer kwaad dan goed bracht. Niemand brengt in de oorlog zijn vijand schade toe zonder eerst zijn eigen onderdanen veel kwaad te hebben berokkend. Ten slotte, als wij zien hoe de geschiedenis der mensheid, als de Euripos, op en neer golft en alles meesleurt, wat heeft het dan voor zin zich met zoveel krachtsinspanningen een rijk te verwerven dat spoedig door een willekeurig voorval aan anderen zal toekomen? Hoeveel bloed heeft de stichting van Rome niet gekost, en hoe spoedig begon het niet in verval te raken! Maar, zul je zeggen, het recht van de vorst moet verdedigd worden. Het is niet aan mij lichtzinnig over de daden van de vorsten te spreken. Maar ik weet één ding: het grootste recht is dikwijls het grootste onrecht. Er zijn vorsten die eerst bepalen wat zij willen en vervolgens een voorwendsel zoeken om hun handelen te vergoelijken. En wie kan niet, bij zovele omwentelingen in de geschiedenis der mensen, zovele gesloten en verbroken verdragen, gemakkelijk een voorwendsel bedenken? En als er een groot geschil is over de vraag aan wie het gezag toebehoort, waarom moet daarbij dan zoveel bloed vloeien? Want dan gaat het niet om het welzijn van het volk, maar om de vraag of men deze of gene de vorst moet noemen. Er zijn pausen, bisschoppen, er zijn wijze en oprechte mannen, die dergelijke problemen kunnen afhandelen, zodat je niet de ene oorlog aan de andere hoeft te knopen en de goddelijke en menselijke ordening niet omver hoeft te werpen. Dát is de eigenlijke taak van de paus van Rome, van de kardinalen, van de bisschoppen, van de abten: het beslechten der geschillen tussen de christelijke vorsten. Hier moeten zij hun gezag uitdragen en laten zien wat zij gezien hun eerbiedwaardige positie vermogen. Julius, zeker niet door iedereen de meest geprezen paus, heeft de storm van deze oorlogen kunnen aanwakkeren; zal Leo, een geleerd, oprecht en vroom man, deze niet kunnen bedaren? Julius liep gevaar en nam dat als voorwendsel om de oorlog te beginnen; maar nu is de oorzaak weggenomen en toch blijft de oorlog voortduren. Daarbij moeten wij bedenken dat de mensen vrij zijn, en in het bijzonder de christenen. Waarom moet men zo nodig door allerlei nieuwigheden de wereld op zijn kop zetten, als men lang in voorspoed heeft geleefd onder een bepaalde vorst en die al heel lang heeft erkend? Als ook bij de heidenen de langdurige instemming van het volk de vorst maakt, hoeveel meer dan bij de christenen, bij wie de soevereiniteit een dienst is, niet een heerschappij. Bijgevolg kan een vorst, als men hem een deel van zijn gezag afneemt, zich | |
[pagina 245]
| |
bevrijd voelen van een last in plaats van gekwetst te zijn. Maar, zeg je, als de ene partij niet instemt met de uitspraak van de wijze mannen, wat wil je dan dat ik doe? Ten eerste, als je een echt christen bent, zou ik willen dat je het verdraagt, erin berust en dat bepaalde recht niet uitoefent. Vervolgens, als je althans een wijs man bent, dat je dan berekent wat het je gaat kosten als je dat recht opeist. Als het te veel is - en het is altijd te veel, als je naar de wapenen grijpt - ga dan niet een aanspraak die niet eens gefundeerd is, verdedigen ten koste van veel ellende voor de mensheid, ten koste van zoveel doden, weduwen, tranen bij de eigen onderdanen. Wat zullen de Turken wel niet denken, als zij horen dat de christelijke vorsten met zo veel furie op elkaar inhakken, en dat alleen maar om een keizerstitel? Italië is nu bevrijd van de Fransen. Wat is er, met al dat bloedvergieten, anders bereikt dan dat, waar eerst een Fransman de macht uitoefende, dat nu gebeurt door iemand anders? Voordien was het land welvarender dan nu. Maar ik wil er niet te diep op ingaan. Als echter het recht de oorlog rechtvaardigt, dan is dat recht plomp en smaakt het naar een ontaarde christen die met wereldse rijkdommen is overladen. Ik weet niet of vrome mannen deze oorlogen rechtvaardigen, maar ik weet wel dat als men de vrede in de christenheid beschermt tegen de invallen van de barbaren, de oorlog door vrome mannen soms niet wordt afgekeurd. Maar waarom komen die paar woorden die ons zijn overgeleverd, ons sneller voor de geest dan de vele die Christus, de apostelen, de rechtzinnige en erkende kerkvaders hebben gesproken over de vrede en over het verdragen van het kwaad? Is er iets wat men niet op de een of andere manier kan verdedigen? Vooral wanneer zij die de oorlog voeren, ook degenen zijn wier misdaden door velen uit vleierij worden geprezen en wier fouten niemand durft af te keuren. Ondertussen is het zonneklaar waarvoor de goede mensen bidden, wat zij wensen, waar zij naar smachten. En als je het wat beter bekijkt, zie je dat de oorlog meestal wordt ondernomen om de privé-belangen van de vorsten. Ik vraag je: vind je het menselijk om de hele wereld te wapen te roepen elke keer dat een vorst om de een of andere reden boos is op een andere vorst of misschien wel doet alsof? Wij kunnen er het beste van hopen, maar meer niet. Ik heb alles wat ik bezit in Engeland; ik zou dat alles graag opgeven als daarmee een christelijke vrede tussen christelijke vorsten tot stand zou kunnen komen. Uw gezag zou van groot gewicht kunnen zijn voor deze kwestie, want dat vermag veel bij vorst Karel, heel veel bij Maximiliaan en ook de aanzienlijken van Brittannië aanvaarden het graag. En ik twijfel er niet aan dat u zelf al ervaren hebt wat voor nadelen zelfs je vrienden je in de oorlog kunnen berokkenen. U zult dus ook voor uw eigen zaak vechten, als u ernaar streeft een einde te maken aan de oorlog, en het lijkt me dat u dan geen vruchteloze taak op u neemt. Ik | |
[pagina 246]
| |
snel u in de armen, zodra ik gelegenheid heb er hier uit te breken. Intussen, doorluchtige Vader, van harte gegroet. Ik smeek alle geluk en vreugde af over dokter Ghijsbert en heer Anton van Luxemburg. Londen, 14 maart 1513 |