De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 2. Brieven 142-297
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd279 Aan William Gonnell
| |
[pagina 228]
| |
Erasmus, hoe gering ook, aan ons samen toebehoort. Ik betreur je afwezigheid evenveel als jij de mijne, maar het lot zal ons niet altijd slecht gezind zijn. Het vertrek van mijn John viel mij in het begin zwaar. Nu is mijn ziel zo gehard dat ik hem liever niet zie terugkeren. Wat voor nut heeft het immers mensen goed te doen die dat niet begrijpen? Niets is meer verloren dan wat men voor een ondankbare doet, maar nog meer gaat verloren wat men doet voor mensen zonder verstand. De ondankbare veinst, de dwaas voelt helemaal niets. Als je van plan bent iets nieuws te beginnen, laat het mij dan weten. Zodra we elkaar spreken, zal ik je een nieuwtje vertellen dat je, naar ik hoop, aangenaam zal verrassen en niet zonder nut zal zijn voor je studies. Vaarwel. Londen, 1515 Groet namens mij je uitmuntende moeder en alle anderen. Het verbaast me dat Lupset niets van zich laat horen. Ik zou graag weten wat hij uitvoert en hoe het met hem gaat. Nogmaals, vaarwel. [Londen, 1515] |
|