De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 2. Brieven 142-297
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermdErasmus van Rotterdam aan zijn bijzondere beschermheer John Colet, gegroetOp een brief die ik in scherts geschreven heb, antwoord je serieus. Het paste me misschien ook niet om met een zo groot beschermheer te schertsen. Maar ik had er op dat ogenblik zin in om bij een zo buitengewone vriend met wat Attische humor te spelen, omdat ik meer je vriendelijkheid in gedachten had dan je grootheid. Het is aan jou om mijn dwaasheid goed op te vatten. Je schrijft me dat ik bij jou in de schuld sta, ook al zou ik dat niet willen. Het is, mijn beste Colet, heel hard om, zoals Seneca zegt, in het krijt te staan bij iemand bij wie je dat niet wilt, maar ik ken niemand aan wie ik liever verplichtingen heb dan aan jou. En jij bent mij altijd zo goed gezind geweest dat, ook al zou er geen enkele vriendendienst bij zijn gekomen, ik je altijd zeer veel verschuldigd zou blijven. In feite echter zijn er nog zoveel vriendendiensten en zoveel weldaden bijgekomen, dat ik van alle mensen de ondankbaarste zou zijn als ik dat niet erkende. Wat je armoede betreft: ik geloof je daarin volkomen en ik betreur die, maar mijn armoede, die zwaarder drukte, dwong me om de jouwe lastig te vallen. Hoe ongaarne ik dat deed, kun je daaruit opmaken dat ik zo laat vroeg om wat je me al zo lang geleden had beloofd. Het verbaast me niet dat jij, die het zo druk hebt, deze belofte bent vergeten. Toen echter op een keer, in jouw tuin, het gesprek kwam op de Copia en ik aangaf dat ik van plan was het werk op te dragen aan onze jeugdige vorst,Ga naar voetnoot1. vroeg je me om het nieuwe werk aan je nieuwe school op te dragen. Lachend voerde ik aan dat je school te arm was, en dat ik iemand nodig had die mij wat in de hand zou drukken. Jij moest daarom lachen. Toen ik je daarna mijn vele onkosten voorlegde zei je, na enige aarzeling, dat je niet zoveel | |
[pagina 216]
| |
kon geven als ik nodig had, maar dat je graag vijftien angelots zou geven. En toen je dit aanbod met een vrolijk gezicht herhaalde, vroeg ik of je dat voldoende leek. Je antwoordde toen nog vrolijker dat je die som er graag voor overhad. Toen zei ik: ‘Ik zal die graag aanvaarden.’ Misschien herinner je het voorval nu ik het je vertel. Ik zou het ook met andere bewijzen kunnen staven, als je al niet vanuit jezelf vertrouwen in me had. Er zijn werkelijk mensen, en nog wel vrienden - want met vijanden heb ik niets te maken en wat die zeggen kan me niets schelen - die je een beetje hard vinden en nogal op de penning en dat dit niet was - zo verstond ik het en zij waren het daarmee eens - uit gierigheid, maar omdat je, vanwege een zekere schroom, geen nee kunt zeggen tegen mensen die je op onbehoorlijke wijze onder druk zetten en maar blijven aandringen; en dat je dan ook voor vrienden die je niet lastig vallen, minder gul bent, daar je niet beide groepen tegelijk tevreden kunt stellen. Dat slaat echter niet op mij, want hoewel ik niet een al te onbeschaamde en hinderlijke vrager ben, bevond ik je toch altijd erg vrijgevig. Ik heb dit dus niet van je critici, maar van mensen die oprecht het beste met je voorhebben. Toch onderschrijf ik hun oordeel niet, en evenmin weerleg ik het, maar ik erken zonder meer je bijzondere edelmoedigheid ten opzichte van mij. Als je er geen bezwaar tegen hebt de rest van de beloofde som te geven, zal ik, zoals mijn zaken er nu voorstaan, het niet aanvaarden als verschuldigd, maar als een weldaad, die ik zodra ik dat kan zal belonen en waarvoor ik je in ieder geval dankbaar zal zijn. Het einde van je brief stemde me niet vrolijk, want je schrijft daarin dat de lastGa naar voetnoot2. van alle zaken je, meer dan normaal, terneerdrukt. Ik zou willen dat je je zover mogelijk terugtrok van het wereldse gedoe, niet omdat ik bang ben dat deze wereld hier je met zijn klauwen naar zich toetrekt en je grijpt, maar omdat ik liever zie dat je dat talent, die welsprekendheid, die geleerdheid uitsluitend aan Christus wijdt. Als je je er niet helemaal van kunt losmaken, moet je wel oppassen dat je niet steeds dieper daarin verzinkt. Misschien is het beter een nederlaag te lijden dan de overwinning zo duur te kopen; de rust van de geest is het hoogste goed. Maar dat zijn de doornen die de rijkdom altijd vergezellen. Stel ondertussen tegenover de laster van de kwaadwilligen je zuivere en oprechte geweten, trek je terug op die ene en eenvoudige Christus en dan zullen de verwikkelingen van de wereld je minder storen. Maar wat zal ik, zwijntje van Minerva,Ga naar voetnoot3. jou de les lezen en proberen, terwijl ik zelf ziek ben, de dokter te genezen? Vaarwel, unieke leraar. Cam- | |
[pagina 217]
| |
bridge, 11 juli [1511] Ik heb de vergelijking van de teksten voor het Nieuwe Testament voltooid; ik begin nu met Hieronymus. Als ik dat af heb, snel ik naar je toe. Ik heb iedere dag opnieuw buitengewoon veel steun en genoegen van het gezelschap van jouw leerling, ja, echt de jouwe, Thomas Lupset, en de hulp die hij mij biedt bij het verbeteren van de teksten. Ik beloon zijn hulp met de mijne. Ik zou nog meer doen als zijn studies, waarvan ik de jonge man niet wil afhouden, hem meer tijd vrijlieten. Geloof me, niemand houdt meer van jou dan hij. Nogmaals, vaarwel [1511]. |
|