De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 2. Brieven 142-297
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd260 Aan John Colet
| |
[pagina 200]
| |
boek graag wilde gebruiken op zijn school. Het werk werd ten slotte gepubliceerd onder de titel De duplici copia verborum ac rerum commentarii duo (Twee beschouwingen over de tweevoudige overvloed, van woorden en van zaken; Parijs: Bade, 15 juli 1512). Deze brief diende als voorwoord. | |
Desiderius Erasmus van Rotterdam aan John Colet, deken van de Saint Paul's in Londen, gegroetIk kan niet genoeg, Colet, je buitengemene en diep christelijke vroomheid prijzen. Je hebt al je inspanningen en al je streven altijd ertoe bestemd, niet om zelf je voordeel mee te doen, maar om het welzijn van je vaderland en je medeburgers zoveel mogelijk te bevorderen. Niet minder bewonder ik het inzicht waarmee je vooral twee zaken hebt uitgekozen om dit doel te bereiken. Ten eerste begreep je dat de liefde vooral dan resultaat zou opleveren als je Christus zou planten in de harten van je landgenoten door hem voortdurend te prediken en voortdurend zijn heilige leer te verkondigen. Je hebt dit nu al verscheidene jaren gedaan, ik wil niet zeggen met de grootste roem, aangezien je daar niet op uitbent en die ook niet aanvaardt, maar in ieder geval met een groots resultaat. Jouw Paulus, die overigens erg bescheiden is, beroemt zich daar van tijd tot tijd wel op en spreidt dan een heilige onbescheidenheid ten toon. Ten tweede heb je, omdat je dat onmiddellijk daarna het belangrijkst vond, de mooiste en schitterendste school gesticht waar de meest uitgelezen en voorbeeldige leraren de jeugd van Engeland, vanaf het allereerste begin, even vertrouwd maken met Christus als met de schone letteren. Want je begrijpt heel goed dat de toekomst van het land ligt in de jeugd, de knop in het gewas, om zo te zeggen, en hoe belangrijk het voor je verdere leven is als je meteen vanaf de wieg gevormd wordt volgens de beste beginselen. Wie bewondert niet de edelmoedige en verheven geest en de om zo te zeggen heilige hoogmoed waarmee je die twee functies voor je vaderland onbezoldigd en met de zuiverste bedoelingen op je hebt willen nemen, waardoor je, in al die jaren waarin je je hebt afgesloofd met preken, geen cent rijker bent geworden, en terwijl je je geestelijke rijkdom uitstrooit, geen enkel materieel voordeel hebt geoogst.Ga naar voetnoot1. De kosten voor je school, die zo groot waren dat zij een oosters potentaat zouden hebben afgeschrikt, heb je geheel alleen willen dragen. De meeste mensen zoeken bij zo'n onderneming niets liever dan een compagnon, maar jij koos ervoor je vaderlijk erfdeel, je gehele inkomen, en zelfs je eigen huisraad in te zetten, liever dan iemand anders te laten | |
[pagina 201]
| |
delen in de eer. Wat is dat anders, vraag ik, dan een meer dan vaderlijke geesteshouding tegenover de kinderen en tegenover je medeburgers? Jij berooft jezelf om hen te verrijken, jij gaat naakt om hen te kleden, jij put je uit in je werk opdat je nageslacht bloeit in Christus. Kortom, je richt jezelf te gronde om hen voor Christus te winnen. Men moet wel buitengemeen kwaadaardig zijn om een man die zich zo uitslooft, niet de grootste steun te betuigen. Men moet wel erg goddeloos zijn om daar bezwaren tegen te hebben en onrust te veroorzaken. Men moet wel een vijand van Engeland zijn om niet naar vermogen zijn deel te willen bijdragen. Wat mij betreft, ik weet wat ik aan Engeland in het algemeen en wat ik jou persoonlijk verschuldigd ben en daarom vond ik het mijn plicht met een literair geschenkje iets bij te dragen aan de luister van jouw school. Het leek mij een goed idee deze twee nieuwe commentaren van De copia aan de nieuwe school op te dragen. Het is een werk dat toegespitst is op de jeugd en dat, als ik me niet vergis, van groot nut zal zijn. Maar het is aan anderen te beoordelen hoeveel geleerdheid mijn werk bevat en hoeveel nut het zal hebben. Wat ik echter voor mezelf kan opeisen is dat ik als eerste het onderwerp heb bedacht en behandeld. Julius Pollux, een schrijver van het oude Griekenland, heeft de namen van de verschillende dingen in klassen gerangschikt en synoniemen en verwante uitdrukkingen als het ware op één hoop geveegd, maar wie ziet niet dat ik mijn werk heel anders heb opgezet? Ik wil evenmin de Isodorussen vermelden, de Mariussen, de Fliscussen,Ga naar voetnoot2. mannen die zo ver staan van de Copia dat zij nimmer hun gedachten kunnen uiten in goed Latijn. Het boekjeGa naar voetnoot3. dat aan Cicero wordt toegeschreven - en waarvan ik denk dat het is samengesteld uit zijn geschriften door iemand die hem goed had bestudeerd - wat is dat anders, vraag ik, dan een verwarde opeenhoping van weinig voorkomende termen? Ik heb geprobeerd bepaalde regels of bronnen van de Copia te tonen, om langzamerhand van het algemene naar het bijzondere te gaan. Ik beken en betreur echter dat dit werk niet de zorg heeft gehad die het verdiende. Zeker, ik was allang bezig het ruwe materiaal voor een toekomstig werk, waar ik het maar tegenkwam, bijeen te brengen, maar ik zag in dat ik, om het te polijsten, nog veel werk moest verzetten en veel schrijvers moest lezen. Daarom was ik nog niet aan een uitgave toe. Ik hoorde echter dat een paar mensen op deze commentaren joegen en dat het maar weinig scheelde of zij hadden ze ongecorrigeerd uitgegeven. Zo was ik gedwongen ze in het licht te geven, | |
[pagina 202]
| |
nadat ik ze zo goed en zo kwaad als het ging, had verbeterd. Dat leek mij het minste kwaad. Vaarwel, mijn beste Colet. Londen, 29 april 1512 |
|