De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 2. Brieven 142-297
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd252 Aan Anton van Bergen
| |
Erasmus van Rotterdam aan de hooggeëerde vader Anton van Bergen, abt van Saint-BertinZeer gegroet, eerwaarde vader. Het heeft weinig gescheeld of ik was u in persoon komen opzoeken, in het gezelschap van deze Britse delegatie. De eerwaarde bisschop van Rochester, een bewonderenswaardig man, niet alleen door de heiligheid van zijn leven, maar ook door zijn verheven en diepzinnige geleerdheid en bovendien zo vriendelijk van karakter dat hij de allerhoogste en de allernederigste lieden voor zich inneemt, heeft me, hoewel ik niets beteken, in zijn edelmoedigheid overladen met gunsten en wilde nu dat ik hem op deze reis vergezelde. Het werd mij echter te laat medegedeeld om nog de tijd te hebben mijn zaken hier te regelen. Daarom meende ik dat het mijn plicht was u, die me altijd een zo bijzondere steun heeft verleend, toch tenminste met een brief te groeten, te meer omdat ik, toen ik de laatste keer uit Parijs terugkeerde, u niet ben komen opzoeken. Dat gebeurde echter door | |
[pagina 189]
| |
toeval. Ik was namelijk van plan nog enige maanden in de burcht HamGa naar voetnoot1. te blijven; maar dat plan viel volkomen in duigen, zoals uw arts, de heer Ghijsbert,Ga naar voetnoot2. het beste weet. Als u iets wilt weten over mijn toestand, Erasmus is al vrijwel geheel in een Engelsman veranderd, want ik word met opmerkelijke welwillendheid bejegend door zeer velen, vooral door mijn unieke mecenas, de aartsbisschop van Canterbury, die niet alleen een beschermheer is van mij, maar van alle geleerden, onder wie ik, als ik al een plaats inneem, de laatste ben. Grote God, wat een gelukkige, vruchtbare en slagvaardige geest! Wat een behendigheid in het behandelen van de belangrijkste zaken, wat een ongemene geleerdheid! Wat een ongehoorde vriendelijkheid voor iedereen, wat een opgewektheid wanneer hij mensen ontmoet, zodat, en dat is waarlijk koninklijk, hij niemand droevig wegzendt. Daarbij, wat een grote en opgewekte vrijgevigheid! En ten slotte, ondanks zijn hoge positie en waardigheid, geen spoor van arrogantie, zodat hij zelf de enige persoon lijkt die geen weet heeft van zijn grootheid. Niemand is zo trouw, zo volhardend in de bescherming van zijn vrienden. In één woord, hij is waarlijk de primaat, niet alleen in waardigheid, maar in alles wat lof verdient. Wat zou mij dan, wetend dat hij mij goed gezind is, verhinderen te denken dat ik heel bevoorrecht ben, zelfs al komt er verder niets bij? O drie-, viervoudig gelukkige Karel,Ga naar voetnoot3. onze illustere vorst, die een dergelijke bruid zal krijgen! De natuur heeft niets lieflijkers, niets volmaakters kunnen bedenken; en niet minder dan in schoonheid, overtreft zij iedereen in goedheid en wijsheid. Het moge Uwe Eerwaardigheid goed gaan. Londen, 6 februari [1515] |
|