De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 2. Brieven 142-297

249 Van Andrea Ammonio
Londen, 5 december 1511

Andrea Ammonio aan zijn vriend Erasmus van Rotterdam, gegroet

Zit jij, Erasmus, voor je plezier de spot te drijven met je vriend Ammonio? Je vraagt waarin ik niet met vele mijlen op Erasmus voorloop, terwijl ik heel goed weet wel honderd dagmarsen bij hem achter te lopen. Maar als we in alles konden ruilen, dan zou ik maken dat je onmiddellijk herriep wat je daarnet zei door je terstond tot die ruil uit te dagen. Je gelooft nu al dat ik het verdien een roemrijke paus te worden? Dan houd je zoveel van me als ik me maar kan wensen, ofwel je bent me op erasmiaanse wijze aan het plagen. In je bewering dat ik een zeer gefortuneerd mens ben, zelfs als er verder niets meer bij zou komen, zie ik alleen maar retoriek. Maar ik waardeer het erg wat je me allemaal aan goeds voorspelt, ook al komt dat meer voort uit je genegenheid dan uit een bezonnen oordeel. Wel, grote ziener, je hebt geraden waarom ik zo inzit over mijn grijze haren! Alsof die meisjes niet meer op je centen uit zijn dan op je haar! Echt, een glanzende gouden munt tussen mijn vingers maakt me mooier dan Nireus.^1. Dat is voor mij geen reden om te treuren, maar wel dat ik me nutteloos oud geworden zie. Je spoort me aan het beste te maken van het nu. Maar ik zou zo graag willen dat je me de weg daar naartoe wees en niet alleen maar wat filosofeert.

Ik heb de bisschop van Winchester nogmaals over je gesproken, maar niet op het goede moment. Wanneer je echter hier bent, zullen we wel een goed moment vinden. Ik begrijp ongeveer wat je wilt met je kamer, maar je zegt me niet of je bij Griffi wilt wonen. Ik zal Sixtinus opzoeken en hem doorgeven wat je over zijn brief hebt gezegd. Ik zal ook met Mountjoy spreken en

1. De schoonste der Grieken; zie Homerus, Ilias ii, 673.

[p. 186]

zo goed mogelijk zien uit te vissen of hij de persoon in kwestie^2. het geld heeft gegeven. Ik weet niet of je hebt gehoord dat Allen in eigen persoon hier is; ik had je dat al een paar keer willen zeggen, maar ik ben het steeds vergeten. Hij werd teruggeroepen onder een eervol voorwendsel, maar in werkelijkheid omdat hij in Rome de belangen van de heer van Canterbury, naar ik hoor, niet erg verstandig behartigde.

Ik hoop dat de acht dagen die je volgens je schrijven nog in Cambridge zult doorbrengen, korter zijn dan de winterdagen en de nachten eveneens, zodat wij samen des te vlugger wat kunnen bijpraten - ook al is het met tegenwerking van Nortia^3. - en ik kan genieten van de vrolijkheid van Erasmus. Ik heb van de boekverkoper, tegelijk met de Icaromenippus,^4. je twee brieven gekregen, en daarop ook geantwoord.

De brief van Bullock, het vaatje en je twee korte brieven zijn me nog niet bezorgd. Zorg dat het je goed gaat.

Londen, 5 december 1511

2. Bernard André.

3. Schikgodin; zie Juvenalis, Saturae x, 70.

4. Zie brief 246.