De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 2. Brieven 142-297
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |
243 Van Andrea Ammonio
| |
[pagina 176]
| |
geworden,Ga naar voetnoot4. de ander onlangs nog de hoogste penitentiarus.Ga naar voetnoot5. Zij verwijten me nu allebei dat ik zo dom ben geweest hen en de stad Rome, de zetel van alle geluk, bij de Britten achter te stellen en allebei verachten ze me nu en niet helemaal ten onrechte. Jij, waar jij ook naar toe gaat, je roem gaat je vooraf en overal moet je wel belangrijke beschermheren vinden. Ik daarentegen weet niet waarheen ik moet vluchten als ik in deze chimerische duisternissen oud zal zijn geworden; misschien kan ik een sommetje voor mijn oude dag bijeenscharrelen van degenen die ik met veel en langdurig zwoegen en met niet geringe kosten heb gediend. Mijn haren zijn voortijdig grijs geworden - vaandeldragers des doods noemt men die - en spreiden zich in dikke plukken uit over mijn hoofd. Ziezo; een lang klaaglied en het jouwe met rente terugbetaald! Ik heb de heer Mountjoy nog niet bezocht. Zo gaat dat nu eenmaal als je alles van dag tot dag uitstelt. De bisschop van Durham belooft je zijn hulp en inzet. Winchester sprak, minder in het openbaar, maar met meer vriendschap. Hij dacht dat je al een prebende had. Ik antwoordde dat men je wel de hoop op, maar nog niet de prebende zelf had gegeven. Hij glimlachte even en vroeg of je van die hoop kon leven. Eveneens glimlachend zei ik: ‘Erasmus koopt die hoop met verspilling van veel geld en tijd.’ Hij heeft me toen gezegd deze zaak bij een betere gelegenheid aan de orde te stellen, maar die heb ik tot nu toe niet gevonden. In ieder geval ben ik erg blij dat Winchester zo vriendelijk over je sprak. Verder zal ik mijn best doen in geen enkel dienstbetoon tegenover je tekort te schieten. Ik kan je nog niets met zekerheid schrijven over de korf waarin je je wilt terugtrekken. Bij de augustijnen is er niemand met wie je een verblijf kunt delen. Ik weet niet of je er prijs op stelt dat ik de blinde dichterGa naar voetnoot6. daarover pols; er zijn enkele kamers bij hem vrij, naar ik hoor, die te huur zijn, maar ze moeten nog ingericht worden. In het klooster waar ik zelf woonGa naar voetnoot7. is alles vol, zegt men. Bovendien zijn de maaltijden ver onder de maat. Er is, zoals je weet, vlak bij de Saint Paul een collegeGa naar voetnoot8. van enkele doctors die het er, naar men zegt, goed van nemen, maar volgens mij woon je er in een riool. Het zou misschien geen kwaad kunnen het eens te proberen bij Francesco,Ga naar voetnoot9. maar hij lijkt mij armer dan Irus.Ga naar voetnoot10. Kortom, ik weet nog niet wat ik je in deze zaak | |
[pagina 177]
| |
moet zeggen. Zo gauw me iets te binnen schiet, hoor je het. Waarom zou ik je iets vragen over de vriendelijkheid van Griffi, vooral nu Battista BoncantiGa naar voetnoot11. afwezig is? Schrijf me wat je van plan bent; als je in de tussentijd hierheen komt, zal er altijd wel een kamer te vinden zijn. Tot nu toe heb ik More niet gezien en ik meende dat het niet nodig was expres te vragen of hij je brief heeft afgegeven, wat hij vast en zeker al gedaan heeft. Hij ziet en spreekt de aartsbisschop immers iedere dag. Van Italië heb ik geen nieuws, maar ik heb van daaruit ook geen brieven ontvangen. Ik zou graag willen dat je onze vriend Bullock mijn hartelijke groeten overbrengt, nu hij deze zo op prijs stelt. Je zult me vooral een groot plezier doen als je alle mogelijke zorg aan jezelf besteedt, zodat je in goede gezondheid blijft. Londen, 18 november |
|