242 Van John Fisher
Londen, 18 november 1511
John, bisschop van Rochester aan Erasmus, gegroet
Gegroet Erasmus. Ik vraag je het me niet kwalijk te nemen dat ik je geen briefje schreef toen ik onlangs een koerier naar je toe stuurde. De man had haast om uit de stad te vertrekken en ik stond op het punt mijn huis te verlaten, toen ik hem ontmoette. Hoewel ik je op dat moment dus niet kon schrijven, heb ik toch het geschenkje meegegeven waarom je gevraagd had. Ik heb het trouwens niet uit dat potje gehaald dat ik, buiten mijn eigen middelen om, zou hebben, zoals je veronderstelt. Geloof me, Erasmus - en laat de mensen maar kletsen wat ze willen - ik heb geen geld waar ik alleen vrijelijk over kan beschikken. Het gebruik van dat geld is strikt voorgeschreven en het staat me niet vrij de bestemming ervan te veranderen, hoe graag ik dat ook zou willen.
Wat mij betreft, ik zie dat onze universiteit je hard nodig heeft en ik zal dan ook niet dulden dat je gebrek lijdt, zolang ik met mijn schaarse middelen daar iets aan kan doen. Ik zal ook mijn best doen - iedere keer als de gelegenheid zich voordoet - om hulp van anderen te vragen als mijn middelen tekortschieten. Je vriend - en ook de mijne - Mountjoy zal, daar ben ik zeker van, aan je denken, als hij je dit ooit heeft beloofd en ik zal hem graag daarop aanspreken, want hij is nu aan het hof. Mijn beste wensen, Erasmus.
Uit Londen