De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 2. Brieven 142-297
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd236 Van Andrea Ammonio
| |
[pagina 162]
| |
wikkelde kwesties van vrienden, deels ook omdat de mensen aan wie ik de tweede brief voor jou had meegegeven, deze niet hebben bezorgd, naar ik begrijp, ondanks de behoorlijke prijs die ik heb betaald voor het vervoer. Ik heb drie brieven van je ontvangen, de twee eerste vol honing, de derde met nectar. Uit de naam van de geadresseerde en de vermelding van de Griekse wijn maakte ik op dat hij inderdaad aan mij was gericht. Maar toen ik bij het gedicht kwam, bekroop mij het vermoeden dat je aan iemand anders schreef, want je bezong goede eigenschappen waarin ik mezelf niet herkende. Toen ik me echter realiseerde dat je zonder enige twijfel over mij sprak, dacht ik onmiddellijk bij mezelf: ‘Waarom zou ik Erasmus niet geloven, als hij zo over mij spreekt, terwijl ik hem wel mijn leven zou toevertrouwen?’ Kortom, ik zou mezelf bedrogen hebben als ik niet tot de overtuiging was gekomen dat jouw genegenheid je onderscheidingsvermogen, dat anders zo scherp is als dat van Lycneus, had bedrogen. En om eerlijk te zijn, door dat gedicht heb ik een wat hogere dunk van mezelf gekregen dan ik voordien had, al was het maar omdat ik nu een Erasmus heb die mij lof toezwaait. In dat opzicht ben ik gelukkiger dan Alexander de Grote en hoef ik Achilles in niets te benijden. Ik kan nu, met meer recht dan jij, zeggen dat ik ‘goud voor koper’Ga naar voetnoot1. heb gekregen, aangezien ik mijn bronzen wijn geruild heb tegen verzen van goud, ja van smaragd, of liever, kostbaarder dan goud, juwelen of welke edele metalen ook. Maar ik ben een hebzuchtige kerel, want niet tevreden met deze gigantische winst, zal ik, als ik het lege vat terug kan krijgen, het naar je terugsturen vol met geestrijk vocht om te proberen zodoende nog meer verzen aan je te ontfutselen. Ook al bestaan die uit leugens, zij zingen wel een verrukkelijk lied. Ik hoop de brieven binnen een paar dagen te kunnen overhandigen aan de heren van Winchester en DurhamGa naar voetnoot2. en als ik door mijn welsprekendheid jouw zaken verder kan bepleiten, zal ik zelfs Cicero overtreffen. Want zou een zo goede zaak zelfs een stomme niet aan het praten krijgen, ja zelfs welsprekend maken? Over Italië het volgende: de koning van SpanjeGa naar voetnoot3. is bijna in open oorlog met Frankrijk en de Engelsen zullen, naar ik verwacht, niet lijdzaam blijven toezien.Ga naar voetnoot4. Paus Julius is naar de kerk van de Moeder Gods in | |
[pagina 163]
| |
LoretoGa naar voetnoot5. gegaan om Onze-Lieve-Vrouw te danken voor zijn herstel. Men zegt dat de Venetianen meer dan vijfhonderd Franse ruiters vanuit een hinderlaag hebben gedood. De keizerGa naar voetnoot6. heeft het zo koud dat hij niet achter de kachel vandaan durft te komen. Men slingert Florentijnen en Pisanen de ergste verwensingen naar het hoofd, omdat zij onderdak bieden aan het concilie voor de schismatieke kardinalen.Ga naar voetnoot7. Kardinaal ReggioGa naar voetnoot8. is overleden. Wij zijn hier nog niet helemaal van de pest af. Ik heb eindelijk mijn in trek genomen in het college van de Heilige Thomas,Ga naar voetnoot9. waar ik het evenmin naar mijn zin heb als bij More. Ik hoef niet meer tegen die listige harpij met haar kromme snavelGa naar voetnoot10. aan te kijken, maar ik erger me aan veel andere dingen en God moge me bijstaan als ik weet hoe ik in Engeland verder moet leven. Om te beginnen: men zegt dat ik, als fatsoenlijk man, niet kan leven tussen onze kooplieden, wat ik graag zou doen. Verder moet ik niets hebben van alle smerige gewoonten in dit land, waar ik meer dan genoeg van heb, maar ik ben zo arm dat ik geen huis kan huren en niet kan leven zoals ik zou willen. Om die vervelende gedachten te verdrijven, sla ik nu ook aan het dichten: De kracht van je gedicht, Erasmus, was zo groot,
dat zij me dwong met jou in jamben te gaan strijden
onmuzisch als ik ben en meer een steen gelijkend;
Apollo trok mij dadelijk aan het oor en zei:
‘een kikker waagt een stier, een kraai een zwaan te tarten?’
De lier ontglipt mijn hand en dreunt meteen ter aarde.
De korte waanzin van mijn geest verkoelt al snel,
en dit is alles wat ik je heb kunnen schrijven:
wel voeg ik er aan toe, al kijkt Apollo bars,
het ga je goed, Erasmus, van onze eeuw het sieraad.
Morgen ga ik naar het paleis en zal ik mijn uiterste best voor je doen. Ik zal iemand opdracht geven om, samen met deze brief, nog een tonnetje wijn te brengen, zodra de wagenvoerders van Cambridge hier komen. Geef Bullock | |
[pagina 164]
| |
uit mijn naam duizendmaal zijn groeten terug. Zorg dat het je goed gaat en blijf mij genegen. Londen, 27 oktober 1511 |
|