233 Aan Andrea Ammonio
Cambridge, 16 oktober 1511
Erasmus aan zijn vriend Ammonio
Er was niets nieuws te melden, behalve dat ik besloten heb niemand die ook maar enigszins betrouwbaar is, zonder een brief voor jou van hier te laten vertrekken. Ik heb je een paar dagen geleden geschreven; ik verlang ernaar te weten hoe het met je gaat, of mijn vriend Mountjoy al terug is, hoe de zaken in Italië ervoor staan en wat de onoverwinnelijke JuliusGa naar voetnoot1. uitvoert. Als de goden het willen zal ik, tegen eind december, naar jullie terugkeren, als althans de winterkou de pest heeft uitgedoofd, want ik hoor dat zij zich daar nog steeds verder verspreidt. Trouwens, niet ver hier vandaan woedt zij ook nog.
Ik heb tot nu toe colleges gegeven over de grammatica van Chrysoloras, maar ik heb maar weinig toehoorders; misschien begin ik met de grammatica van TheodorusGa naar voetnoot2. voor een wat talrijker publiek. En misschien ga ik ook wat colleges over de theologie geven, want daar wordt nu over gesproken. Ik verdien er te weinig mee om me er druk over te maken, maar ik maak me ondertussen wel, voor zover ik kan, verdienstelijk voor de studies en ‘verschalk’ een paar maanden, om het woord van OvidiusGa naar voetnoot3. te gebruiken. Zorg goed voor je gezondheid, mijn beste Andrea, want je bent me het liefst van alle stervelingen. Zorg dat je me dikwijls schrijft.
Cambridge, 16 oktober 1511